Engels staatsman (Gorakhpur 22 Nov. 1873), was na een opleiding in Harrow en Oxford van 1899 af gedurende tien jaar redacteur bij de „Times”, waar hij o.a. de berichtgeving over de Boerenoorlog organiseerde. In deze periode deed hij ook verschillende pogingen om als Unionist en protectionist in het Lagerhuis te komen, wat hem eindelijk in 1911 gelukte.
Van 1914-1916 diende hij in het Engelse leger en was in 1917 en 1918 tweede secretaris van het oorlogskabinet, later verbonden aan de staf van de intergeallieerde oorlogsraad te Versailles. Na de functies van parlementair onderstaatssecretaris bij het ministerie van koloniën (Jan. 1919-1921) en bij de Admiraliteit (1921-1922) te hebben vervuld, was hij in de kabinetten-Bonar Law en -Baldwin minister van marine (1922-1924) en werd in Nov. 1924 in het tweede kabinet-Baldwin minister van koloniën, in het laatste tevens staatssecretaris voor de dominions (1925-1929). Reeds vroeg waarschuwde hij tegen het gevaar, dat Europa van de kant van Hitler bedreigde. Churchill nam hem dan ook in zijn kabinet, dat hij in Mei 1940 vormde, als minister voor Brits-Indië op. Onder zijn beleid werd in 1942, op het hoogtepunt van de Japanse opmars, Sir Stafford Cripps met voorstellen naar de Indische nationalisten gestuurd, welke missie overigens mislukte. Na de overwinning van Labour in 1945 deed hij zich weer kennen als een felle Tor). Hij keerde zich o.a. scherp tegen de voorwaarden der Amerikaanse lening aan Engeland. Zijn zoon, John Amery, werd in 1945 wegens verstandhouding met den vijand opgehangen.MR J. L. HELDRING
Bibl.: Times History of the S. African War, 7 vols (voltooid 1909); The problem of the Army (1903); Fundamental fallacies of Free Trade (1906); The Great Question (1909); Union and strength (1912); The Empire in the new era (1928); Empire and prosperity (1930); A Plan of Action (1932); The Stranger of the Ulysses (1934); The Forward View (1935); The German colonial views (1939); Days of Fresh Air (1939); India and Freedom (1942); The Framework of the Future (1943); The Washington Loan Agreement. A study of American foreign policy (1946); In the Rain and the Sun (1946).
AMESJA SPENTAS
heten in de Avesta een aantal goddelijke wezens, die in de hemelse hiërarchie na Ahoeramazda komen en met dezen samen een zevental vormen. De namen der Arnesja Spentas doen hen kennen als hypostasen van ethische en kosmische begrippen; de verering die hun ten deel valt (naar hen worden maanden en dagen genoemd) en de attributen, die hun worden toegekend, doen echter vermoeden, dat zij oudere volksgodheden vertegenwoordigen; men zoekt ook verband tussen hen en de zeven Aditya’s van de Vedische mythologie (zie B. Geiger, Die Amesa Spentas, Ihr Wesen und ihre ursprüngliche Bedeutung, Sitzungsberichte, Wien 1916). De Midden-Perzische vorm van de naam Amesja Spentas (lett. Heilige Onsterfelijken) is Amsjaspands. Hun namen zijn, behalve Ahoeramazda, Vohun Mano (Goede Zin; Midden-Perzisch Bahman); Asja Vahisjta (de Beste Waarheid; Midden-Perzisch Ardibehisjt); Khsjathra Vairya (de Begerenswaardige Heerschappij; Midden-Perzisch Sjahriver); Spenta Aramaiti (de Heilige Toewijding; Midden-Perzisch Spendarmad); Haurvatat (Heil; Midden-Perzisch Chorrodad); Ameretat (Onsterfelijkheid; Midden-Perzisch Amerdad) (z mazdeïsme).
PROF. DR W. J. KRAMERS.