Frans schrijver en polemist (Périgueux n Juli 1846 - Bourg-la-Reine 3 Nov. 1917), trachtte na een moeilijke jeugd — conflicten met een autoritaire vader, mislukte studie op het gymnasium — de weg tot de kunst te vinden via een schildersatelier te Parijs. Hij maakte kennis met de romancier Barbey* d’Aurevilly, die voor hem de toegang wist te verkrijgen tot enkele redactiebureau’s.
Toen de Frans-Duitse oorlog uitbrak nam Bloy dienst als franc-tireur. Deze campagne inspireerde hem tot het schrijven van enkele oorlogsnovellen, later verzameld onder de titel Sueur de Sang (1870-1871) (Paris 1893). Zijn hartstochtelijke natuur, zijn polemische aard, de verachting voor de wereld, waarin hij leefde, brachten hem in conflict met alle kringen, waarin hij verkeerde. Zijn enorm oeuvre is het verhaal van de eindeloze strijd tegen de armoede en de „samenzwering van het stilzwijgen”, waarmede de officiële letterkundige wereld wraak nam op de „entrepreneur de démolitions” en „pèlerin de 1’absolu”. Bloy was de boetprediker, die de naderende ineenstorting van de moderne wereld voorspelde, verkondiger van een apocalyptisch Katholicisme, zijn haat en verachting uitstortend over „les dernières colonnes” van de officiële Kerk, een Bourget*, een Huysmans*, een Coppée*. Maar niet minder fel bestreed hij Zola en diens aanhangers uit de naturalistische school, tegen wie hij zijn vlammende brochure richtte Je m’accuse (1900). Soms steeg hij boven zijn persoonlijke haat uit en in enkele boeken die hier en daar tot prozagedichten werden, getuigde hij van zijn liefde voor Napoleon of het volk der Joden, die hem de weg tot het heil hebben gewezen.Daar Léon Bloy een begenadigd kunstenaar was en een geweldig taalvirtuoos, kon het niet anders of zijn beide autobiografische romans zowel als de acht delen van zijn dagboek bevatten bladzijden van sublieme schoonheid. Geen wonder ook dat hij vurige discipelen heeft gevonden en velen van zijn bewonderaars hebben door hem de weg tot de Katholieke Kerk gevonden of teruggevonden zoals bijv. Jacques Maritain* of in Nederland Pieter van der Meer de Walcheren.
Léon Bloy was sedert 1890 gehuwd met Jeanne Molbech, dochter van de Deense dichter Christian Molbech, een vrouw, die hem tot grote steun is geweest op zijn moeilijke levensweg, maar die ook de zwartste armoede met hem heeft moeten dragen. Vooral de talrijke bundels brieven, na Bloy’s dood gepubliceerd, hebben zijn diepgaande invloed aangetoond.
DR R. WIARDA
Bibl.: Critiek en exegese: Propos d’un Entrepreneur de Démolitions (1884); Le Pal, pamphlet hebdomadaire (1885, 4 nos) ; Le Salut par les Juifs (1892) ; Léon Bloy devant les cochons (1894); Le fils de Louis XVI (1900) ; Exégèse des lieux communs (1902); Les dernières colonnes de l’Eglise (1903); Belluaires et Porchers (1905); Le Sang du pauvre, s.d. (1909); L’âme de Napoléon (1912); Exégèse des lieux communs, nouvelle série (1913). Romans en verhalen: Histoires désobligeantes, s.d. (1894); Le Désespéré (1887); La femme pauvre (1897); Œuvres complètes p.p. J. Bollerv, Paris, Bemouard (3 vol. parus 1947)* Journalen: Le Mendiant ingrat, 1892-1895 (1898); Mon Journal, 1896-1900 —Dix-sept mois en Danemark (1904) ; Quatre ans de Captivité à Cochons-sur-Mame, 1900-1904 (1905); L’invendable (1909); Le Vieux de la Montagne (1911); Le Pèlerin de l’Absolu (1914) ; Jeanne d’Arc et l’Allemagne (1915); Au Seuil de l’Apocalypse (1916) ; La Porte des Humbles (1920). Correspondentie: Lettres de Jeunesse (1920) ; Lettres à sa fiancée (1922) ; Lettres à l’abbé Cornuau et au frère Dacien (1926) ; Lettres de Léon Bloy à Frédéric Brou et à Jean de la Laurence (1927); Lettres à Pierre Termier (1927) ; Lettres à ses filleuls Jacques Maritain et Pierre van der Meer de Walcheren (1928); Lettres à Georges Khnopff (1929) ; Lettres à Véronique, s.d. (1933) ; Lettres à Pierre Martineau (1933) ; Léon Bloy et Henry le Groux, Correspondance (1947).
Lit.: J. Bollery, Un grand écrivain français méconnu, Léon Bloy, nouv. éd. La Rochelle (1929) ; Le „Désespéré” de L. Bl. (Paris 1937) ; (Serie: Les grands événements littéraires) ; J. Bollery, Léon Bloy, Origines, jeunesse et formation, 1846-1882 (Paris 1946) ; Cahiers Léon Bloy publiés par J. Bollery (La Rochelle 1924-1940) ; R.
Martineau, Autour de L. Bl., Paris 1926; L. Bl. et la „Femme pauvre” (Paris 1933) J H. Colleye, L’âme de L. Bl. (Paris 1930); A. L.
Laguerrière et J. Bollery, Biblio-iconographie de L. Bl. (Paris 1935) î Pieter van der Meer de Walcheren e.a., L. Bl., zijn persoon en zijn werk (Leiden z.j.); J. J. Gielen, L. Bl. aux Pays-Bas (Revue de litt. comparée 1939).