is de benaming van ééncellige parasieten, welke evenals de nauw verwante Trypanosomen tot de klasse der Flagellaten behoren. Deze zijn gekenmerkt door hun bewegingsorganen, buigzame zweepdraden of fiagellen, en door hun standvastige vorm (zulks in tegenstelling tot de amoeben welke zeer sterk vervormbaar zijn), doordat de buitenzijde van het protoplasma uit een dun maar stevig vliesje bestaat.
De Leishmaniae zijn ovaal, 2 micron groot; in het protoplasma ziet men een grote kern en een klein, sterk kleurbaar lichaampje, het parabasale lichaampje. Tijdens het verblijf in het organisme van de gastheer bezitten zij geen zweepdraad. Zij zijn kweekbaar op kunstmatige voedingsbodems, en daar op groeien zij uit tot de peer- of sikkelvormige zgn. leptomonasvorm. Deze nu heeft een lange zweepdraad, welke dicht bij het parabasale lichaam ontspringt. Eenzelfde ontwikkelingsproces ziet men in het maagdarmkanaal van het insect, dat de ziekte van mens op mens kan overbrengen.
Leishmaniae kunnen in het lichaam van de mens als parasiet leven. Daar zijn zij intracellulair, vnl. in de cellen van het reticulo-endotheliale systeem, te vinden; secundair kunnen zij ook andere cellen binnendringen. In die lichaamscellen delen zij zich, zodat deze met parasieten kunnen zijn volgepropt. Alle Leishmania-soorten worden van mens op mens of van dier op mens overgebracht door een bloedzuigend zandvliegje, de Phlebotomus. Men scheidt de Leishmaniae in twee soorten, nl. die welke in de inwendige organen van de gastheer leeft, de zgn. viscerale vorm (Leishmania donovani, L. infantum, L. canis en L. chagazi, welke zeer waarschijnlijk slechts verschillende namen voor dezelfde soort zijn) en de in de huid levenden (L. tropica en L. braziliense).
1. De viscerale leishmaniosen. Kala azar, de ziekte veroorzaakt door besmetting met L. donovani, vindt men in India, China, Turkestan en andere tropische landen. Het is vooral een aandoening van jeugdige individuen. De Leishmaniae zijn bij de lijders aan kala-azar in de inwendige organen, vnl. in lever, milt en beenmerg te vinden; het is ook gelukt de parasieten uit het bloed te kweken. De ziekte begint dikwijls met een periode van hoge koorts, die enkele weken duurt; soms ontbreekt dit stadium echter. In het tweede stadium wisselen koortsperioden af met tussenpozen zonder temperatuursverhoging. Kenmerkend voor de ziekte zijn de vergroting van milt en lever en de toenemende bloedarmoede. Vooral de zwelling van de milt neemt voortdurend toe; dit orgaan kan reusachtige afmetingen bereiken. De bloedarmoede wordt steeds sterker, de lijder vermagert en komt in een toestand van uitputting waarin de opgezwollen buik en een eigenaardige donkere verkleuring van de huid (kala-azar betekent zwarte ziekte) hem een voor de ziekte karakteristiek uiterlijk verlenen. Er ontstaan zweren in de huid en bloedingen in verschillende organen (huid, neus, mond, darm). Na 2-3 jaar eindigt de ziekte meestal met de dood, hetzij ten gevolge van de algemene uitputting, hetzij door complicaties zoals tuberculose, longontsteking of sepsis. Soms volgt de dood reeds na enkele weken van ziek zijn. Behandeling met inspuitingen van antimoonverbindingen heeft in vele gevallen een goed succes.
Leishmania infantum veroorzaakt dezelfde ziekte in het Middellandse-Zeebekken, Midden-Afrika en in West-Azië. De ziekte ziet men daar het meest bij kinderen, terwijl volwassenen veel minder getroffen zijn (waarschijnlijk door in de jeugd verkregen immuniteit). Terwijl in Oost-Azië de infectiebron voor de Phlebotomus vooral de zieke mens is,vindt men in het Middellandse-Zeebekken de hond in een groot percentage besmet; bij dit dier vindt men de parasiet ook in de (overigens gezonde) huid. Waarschijnlijk zal hier de, ook de hond bijtende, Phlebotomus gemakkelijk worden besmet. Vroeger heette de parasiet van de hond Leishmania canis; tegenwoordig weet men dat ze dezelfde is als L. infantum en donovani.
In Brazilië ziet men een ziekte, veroorzaakt door Leishmania chagazi, welke eveneens vooral kinderen aantast. Waarschijnlijk is ook deze Leishmania identiek met L. donovani, doch zeker is dit nog niet.
2. De huid-leishmaniosen. De door Leishmania tropica veroorzaakte ziekte is het beste bekend onder de naam Aleppo-buil (Oriental sore). Zij heerst vooral in de omstreken van Aleppo (Syrië) en in Mesopotamië, in Algiers, Egypte en Midden-Afrika, Perzië, het Z.W. deel van Aziatisch Rusland en N.W.-India. Hierbij ziet men een soort uitslag of roos, vooral in het gelaat, die in builen overgaat, welke langdurig kunnen etteren en dan na genezing diepe littekens achterlaten. Het ziekteproces duurt dikwijls een jaar of langer. Wanneer er uitgebreide etteringen zijn kunnen koorts en algemeen onwelzijn ontstaan. Ook bij de huid-leishmaniosen heeft men goed gevolg kunnen bereiken door de behandeling met antimoon-praeparaten. Ook Röntgenbestraling heeft bevredigend succes.
Experimenteel is de ziekte van mens op mens over te brengen en waarschijnlijk komt ook infectie door direct contact op deze wijze voor. Gewoonlijk geschiedt de overbrenging, evenals bij de viscerale leishmaniosen door zandvliegjes: Phlebotomus.
In Zuid-Amerika (ook Suriname) ziet men een dergelijke ziekte, de espundia of bos yaws (pian bois), veroorzaakt door Leishmania braziliensis of L. americana. De Amerikaanse ziekte onderscheidt zich van die in de Oude Wereld doordat de aandoening op de slijmvliezen kan overgaan en hier soms tot de dood leidende verwoestingen teweeg brengt; de ziekte in de Oude Wereld beperkt zich steeds tot de huid en levert overigens weinig bezwaren op.
PROF. DR W. KOUWENAAR
Lit.: Sluiter-Swellengrebel-Ihle, De dierlijke parasieten van den mens (Amsterdam 1948); Craig en Faust, Human Parasitology; Brumpt, Précis de Parasitologie (Paris 1949).