Nederlands psychiater (Nieuw-Beyerland 1869-Utrecht 25 Febr. 1936), studeerde 1887-1894 medicijnen te Amsterdam, promoveerde in 1895 op een chirurgisch onderwerp, De onderbinding van de Vena femoralis. Daarna heeft Bouman zich geheel aan de psychiatrie en de neurologie gewijd.
Hij werkte een jaar te Wenen, beoefende de psychiatrie bij Krafi't Ebing en bij Wagner von Jauregg, en de hersenanatomie bij Obersteiner. Van 1896-1907 was hij werkzaam als geneesheer, later als directeur van de stichting „Bloemendaal” te Loosduinen. In 1907 werd Bouman benoemd tot hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar de Valeriuskliniek onder zijn leiding werd gebouwd; in 1925 werd Bouman hoogleraar aan de Rijks-Universiteit te Utrecht als opvolger van prof. Winkler.Bouman was een buitengewoon veelzijdige geest; met groot intuïtief vermogen wist hij de waarde van belangrijke nieuwe stromingen in de psychiatrie te herkennen. Zo zag hij reeds in 1907 de grote waarde van de psycho-analyse. Het baanbrekende phaenomenologische werk van Jaspers werd reeds in 1913 door hem in Nederland geïntroduceerd. Kenmerkend voor zijn geesteswerkzaamheid was, dat hij ook ten opzichte van stromingen, die hij met groot enthousiasme verdedigde, toch volledig critisch bleef staan. Hij was een groot eclecticus. Door Bouman werd in Nederland de meest veelzijdig georiënteerde psychiatrie gedoceerd.
PROF. DR H. C. RÜMKE
Lit.: biograf. schets en bibliografie in: Psychiatrische en Neurologische Bladen (1932); In Memoriam prof. dr L. B., Ned. Tijdschr. v. Geneesk. (1936), I, 938.