voorstad van Gent in Oost-Vlaanderen, aan de Schelde, op vlakke, zandige bodem (109 ha). Bloementeelt; textielnijverheid, inz. katoenbewerking; metaal- en chemische industrie.
Het dorp, aan de voet van de St-Blandinusberg, hing van de 12de eeuw tot de Franse Omwenteling af van de St-Pietersabdij. Het deelde de lotswisselingen van Gent, de weeën van de burgeroorlogen, van de 16de-eeuwse godsdiensttroebelen, van de belegering van 1708 door Lodewijk XIV, en ook de industriële groei gedurende de 19de eeuw. In 1816 telde het 961 inw., in 1867 al 6600, nu (1950) ii 960.Lit.: Fr. de Potter en J. Broeckaert, L. (Gent ca 1886).