Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LAVENDEL

betekenis & definitie

is de Hollandse naam van Lavendula, een plantengeslacht uit de familie der Lipbloemigen of Labiaten. Zij omvat mooie lage heesters en halfheesters met grijsgroene smalle blaadjes en kleine bloempjes in een tros aan stengeltjes welke boven het bebladerde gedeelte uitsteken. Zij groeien rond de Middellandse Zee in het wild en worden hier veel in borders en rotstuinen aangeplant, omdat zij ook op drogere grond en in de volle zon goed groeien.

Hiertoe wordt vooral L. Munstead variety Lavendel gebruikt welke maar 40 à 50 cm hoog wordt en met blauwpaarse bloempjes in Juli-Augustus bloeit. In vroeger jaren werden de stengels met blaadjes en bloempjes, welke een zachte lavendelgeur hebben, wel gedroogd en in de kleerkast gelegd. Het resultaat hiervan is echter gering. L. Spica groeit in Zuid-Europa en Noord-Afrika. Andere bekende soorten zijn L. Stocchas (Zuid-Europa) en Augustofolia (Tirol, Zuid-Europa en Noord-Afrika).Lavendelolie is een van de belangrijkste aetherische oliën, afkomstig van verschillende soorten van het geslacht Lavandula L., behorende tot de fam. der Labiaten (Lipbloemigen). L. officinalis Chaix (syn. L. vera D.C.) levert de beste soort, de echte lavendelolie. De plant komt in twee variëteiten voor; var. delphinensis Jrd., een kleine plant, die hoog in de bergen op arme, kalkrijke grond groeit, levert de fijnste kwaliteit en var. fragrans Jrd. die wat lager voorkomt, een iets mindere soort. Het zijn kleine, 2-6 dm hoge, sterk vertakte heestertjes. Hoewel de aetherische olie ook in de bladeren voorkomt, gebruikt men voor de winning uitsluitend de bloemen, die in gedroogde vorm als flores lavandulae bekend staan. De olie zit vooral op de kelk in de kopjes van gesteelde klierharen en in zittende, 4-8-cellige klieren. De destillatie had tot 30 à 40 jaar geleden uitsluitend, doch ook thans nog, van in het wild groeiende planten plaats; door verschillende oorzaken is de groei minder overvloedig geworden, zodat men tot cultuur uit zaad, door aanplant van jonge, in het wild gevonden planten, of door stekken of uitlopers van wilde planten is overgegaan. Men wint de echte lavendelolie hoofdzakelijk in Zuid-Frankrijk (Languedoc en Provence) in zgn. ambulante destilleerderijen, doch ook in Italië, Zuid-Rusland, Hongarije, Engeland, Tasmanië en de V.S.

De bloemen worden in met kokend water gevulde retorten gedaan en boven open vuur gedestilleerd, wat lang duurt en tot gevolg heeft, dat het belangrijkste deel de linalylacctaat ten dele gesplitst wordt en men olie met een estergehalte van slechts 40 pct wint. Later is men tot stoomdestillatie overgegaan, zodat het gehalte 50 of 60 pct kan zijn. Ook extraheert men in Grasse met benzine of petroleumaether en krijgt dan een concreet, met een hoog gehalte aan cumarine en derivaten daarvan, waaruit men 50-60 pct van het absoluut kan winnen. De echte lavendelolie is kleurloos, tot geel of geliggroen van kleur, geurt aangenaam, smaakt aromatisch en zwak bitter; s.g. 0,882-0,887, brekingsindex 1,4588-1,4600, oplosbaar bij 25 gr. G. in 2,5-3,5 vol. 70 pct alkohol; ze bevat ca 50 pct linalylacelaat en verder o.a. geraniol, cumarine, linaloöl, a-pineen en lavandulol (een isomeer van geraniol) doch géén kamfer. Gebruik: in de parfumerie (eau de cologne en lavendelwater), medicinaal en voor de bereiding van suikerwaren; het door chlorophyl donker gekleurde concreet wordt speciaal gebruikt voor de bereiding van toiletpoeder en badzouten. Van L. latifolia Vill. (syn. L. spica D.C.) wint men, vooral in Spanje, de spijkolie (oil of aspic); deze heeft bij 15 gr. C. een s.g. van 0,900-0,905, lost bij 20 gr. C. op in 65 pct alkohol, bevat slechts 1,8-2,7 pct esters en geurt sterk naar kamfer, zodat ze niet voor eau de cologne, doch wel voor zeepbereiding gebruikt kan worden. Van L. hybrida Reverchon (een bastaard van L. officinalis en L. latifolia), de grote lavendel, in Frankrijk lavandin genaamd, die 4-9 dm hoog wordt, wint men de lavandinolie, met s.g. 0,886-0,896, die 19,6-26,1 pct linalylacetaat bevat en daarnaast o. a. d- en l-rampheen, d-kamfer en d-borneol. Gebruik: aanvankelijk om echte lavendelolie mee te vermengen, doch na 1930 steeds meer voor de zeepindustrie.

DR A. KLEINHOONTE

Lit.: Hegi, Illustr. Flora von Mitteleuropa V (München 1926). p. 2274-2279; Guenther, Essential Oils (New York 1949), III, p. 440-5I9-

< >