Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KRUISHEREN

betekenis & definitie

of Orde der reguliere Kanunniken van het H. Kruis [i](ordo S.

Crucis, Crucifen).[/i] De stichter der Nederlandse Kruisheren was Theodorus van Celles (Celles, bij Dinant, 1166? - Hoei 1236?), die als page aan het hof van de Luikse bisschop Rudolf van Zaehringen deelnam aan de 3de kruistocht (1189-1191) en op de terugtocht door Rudolf tot kanunnik der Luikse kathedraal werd benoemd, werkte daar met ijver om bij zijn ambtsbroeders het gemeenschappelijk leven weer in te voeren. Doch zijn pogingen mislukten. In de kapel van St Theobald te Clairlieu, op een heuvel bij Hoei, legde hij in 1211 de grondslag van de Orde der Nederlandse Kruisheren, of, zoals zij in de Middeleeuwen genoemd werden, van de Kruisbroeders. Volgens de bestaande traditie werd de Orde voor het eerst goedgekeurd in 1216 door Innocentius III. Haar oorspronkelijk doel was door prediking en pelgrimszorg de kruistochten te steunen. De Kruisbroeders leefden volgens de regel van St Augustinus, aangevuld met de gebruiken der kanunniken en het voorbeeld van de stichter. Heel deze oorsprongsgeschiedenis is echter tamelijk duister. Noch de jaartallen van de stichter, noch die der stichting van Hoei staan vast.Zekerheid heeft men van 1247 af, toen de Orde door Petrus Walcurtius, opvolger van de stichter, definitief georganiseerd werd. De statuten, grotendeels aan de Dominicanen ontleend, werden door Innocentius IV goedgekeurd; de Orde als ,.ordo canonicus” bevestigd en met talrijke privileges verrijkt; het witte habijt aangenomen waarop een grauw scapulier met kruis (rode staande balk over witte dwarsbalk) en mozetta. De grauwe kleur werd later in zwart veranderd.

Na de kruistochten is de Orde een meer contemplatieve richting ingeslagen. Bij het koorgebed als eerste doel ontwikkelde zich ’n grote devotie tot het H. Kruis en Lijden. Het algemeen bestuur, zoals dit door de statuten van 1247 geregeld werd, heeft in verloop van tijd weinig veranderingen ondergaan. Aan het hoofd der Orde stond de prior van Hoei met de titel van Magister-generaal (magister generalis — major-prior). In het bestuur werd hij terzijde gestaan door vier definitoren, door het Generaal Kapittel voor drie jaar gekozen. De Magister-generaal kon wel besluiten, geen wetten uitvaardigen. Dit laatste behoorde tot de bevoegdheid van het Algemeen Kapittel, dat om de drie jaar bijeenkwam. De kloosters werden, zoals nu nog, bestuurd door prioren die door de communiteit gekozen werden, eerst voor heel hun leven, later voor tien, nu voor drie jaar.

Na 1248 verspreidde de Orde zich spoedig over verschillende landen. Naast de kloosters te Namen (1249) en Luik (1273) komen Toulouse (1249) en Parijs (1258) in Frankrijk; Londen (1283) en Oxford (1313) in Engeland; Beyenburg (1292) en Keulen (1307) in Duitsland; Asperen (1315) en St Agatha (1371) in Nederland. Toen n diepgaand verval op het einde der 14de eeuw uit eigen krachten op het Generaal Kapittel van 1410 kon hersteld worden, groeide het aantal kloosters snel aan (tot 80 op het einde der 15de eeuw), bloeiden het religieuze leven (invloed der moderne devotie) en de studie (college te Leuven bij de Universiteit). Daardoor kon de Orde de Reformatie doorstaan en tot de Contra-Reformatie bijdragen door onderwijs (oprichting van Latijnse scholen) en zielzorg. Behalve de in Engeland opgeheven kloosters ging slechts 1 klooster in deze tijd verloren. Dit tijdperk van culturele en religieuze bloei duurde tot de 18de eeuw. De latere troebelen, speciaal de Franse Revolutie, brachten heel de Orde terug tot twee huizen in Nederland (Uden en St Agatha) met enkele religieuzen.

Na 1840 is echter een nieuw bloeitijdperk begonnen, dank zij vooral de energieke Magister-generaal Henricus van den Wymelenberg, in 1853 gekozen. In Nederland telt de Orde thans 7 kloosters (St Agatha, moederhuis en residentie van de Magister-generaal; Uden; Rotterdam; Zoeterwoude; Neeritter; Hees-Nijmegen; en Amersfoort). In België 5 (Diest, Achel, Maaseik, Hannut en Denderleeuw) waarvan de drie laatste met college. In de V.S., waar in 1910 begonnen werd, 4, waarvan 1 college en 1 bisschoppelijk klein-seminarie. In Brazilië werken de Kruisheren in verschillende bisdommen sinds 1934. Als missiegebieden zijn hun toegewezen het Vicariaat Bondo in Belg.-Kongo (1920) en het Vicariaat Bandoeng op Java (1926). Sinds 1921 hebben ze een procure te Rome.

Als patrones vereren de Kruisheren de H. Odilia, wier relieken in 1278 te Keulen werden opgegraven en naar Hoei overgebracht. Wereldbekend is de Kruisherenaflaat, het privilege dat de Orde verkreeg van paus Leo X in 1516 en waardoor aan de Magister-generaal de macht werd verleend een aflaat aan de rozenkransen te hechten van 500 dagen voor elk Onze Vader of Wees-gegroet, macht die hij ook aan de priesters der Orde kan verlenen.

c. VAN MECHELEN o.s.c.

Lit.: C. R. Hermans, Annales can. reg. S. Augustini ordinis S. Crucis (’s-Hertogenbosch 1858); H. van Rooyen, Theodorus van Celles (Cuyk 1936); R. Haass, Die Kreuzherren in den Rheinlanden (Bonn 1932); A. Ramaekers, De Privileges der Kruisherenorde vanaf haar ontstaan tot aan het Concilie van Trente (Leuven 1943); Idem, De Kruisherenaflaat (Diest 1948). Zie verder: Clair-Lieu, Tijdschrift gewijd aan de gesch. d. K. (Diest 1943 vv.).

< >