betekent uiteindelijk de bepaling van de geldswaarde van de offers, die een onderneming brengt ten behoeve van de levering van een bepaald product (goed of dienst). Rekent men tot de offers alleen die, welke veroorzaakt zijn door uitgaven van de onderneming, dan spreekt men van de historische kostprijs of uitgaaf prijs. Volgens moderne opvattingen moet i.v.m. de doeleinden van de kostprijs echter ook rekening worden gehouden met andere offers (niet veroorzaakt door uitgaven), bijv. rente over eigen vermogen, het normale loon van een ondernemereigenaar.
Terwijl dit derhalve leidt tot verruiming van het kostprijsbegrip, is anderzijds sprake van inperking, doordat onder het moderne kostprijsbegrip niet alle offers worden begrepen, doch slechts dfe, welke onvermijdelijk zijn bij een rationele productie. Deze offers noemt men dan kosten en de kostprijs is de som van de kosten. Deze opvatting leidt tot normalisering van de kostprijzen; verbruik van grondstof, arbeid enz. boven het onvermijdelijke, dus boven het normale, vormt verspilling, derhalve verlies en geen kosten; verbruik beneden de norm betekent winst.Het omrekenen van de kwantitatieve kosten in geld kan geschieden tegen de werkelijk in het verleden betaalde prijzen (historische of uitgaafprijzen) of tegen de prijzen, die bij verkoop van het product voor de wederaanschaffing van de kostenbestanddelen betaald moeten worden (vervangings- prijzen). Het rekenen met uitgaafprijzen zou er toe leiden, dat de kosten bij verbruik (of verkoop) van een partij goederen geheel anders zouden zijn dan de kosten, verbonden aan het verbruik van een andere volkomen gelijke partij, indien beide partijen tegen verschillende prijzen zijn gekocht; dit kan i.v.m. de verwisselbaarheid der partijen niet juist zijn.
Hoofddoeleinden van de kostprijs :
1. Steunpunt voor de bepaling van de aanbiedingsprijs (alleen van betekenis, indien de onderneming invloed heeft op de prijs, zoals bij stukproductie) ;
2. Middel tot controle op de efficiency van het bedrijf.
Voorts zijn er nevendoeleinden als: waardering voorraad gereed product op balans, beoordeling van alternatieve productiemethoden en overweging van de wenselijkheid van productie bij bereikbare verkoopprijzen.
Bij het maken van een offerte, voor de vaststelling van een catalogusprijs en voor de prijs bij invoering van een merkartikel zal de ondernemer alleen kunnen steunen op een voor calculatie (de prospectieve kostprijs), d.i. een calculatie, die aan de vervaardiging van het product voorafgaat. De nacalculatie (de retrospectieve kostprijs) dient als controle op de juistheid van de voorcalculatie en tevens als contrôle op de mate, waarin de efficiency betracht is.
Bij de stukproductie geschiedt de nacalculatie op dezelfde wijze als de voorcalculatie, nl. per product of kostendrager (progressieve nacalculatie). Bij serie- en massaproductie geschiedt de voorcalculatie eveneens per product, doch kan de nacalculatie geschieden per afdeling, w.i. gelijksoortige handelingen (prestaties) worden verricht (kostenplaats, bijv. afd. stoomopwekking, afd. montage). Na afloop van iedere periode worden de werkelijke kosten van elke kostenplaats vergeleken met het aantal door elke kostenplaats in die periode geleverde prestaties X de voorcalculatorische kosten per eenheid prestatie. Dit is de retrograde nacalculatie. De offers kunnen in de volgende categorieën of soorten worden ingedeeld: grond, gebouwen, machines en werktuigen, grond- en hulpstoffen, arbeid, diensten van derden, belastingen. De grond als vestigingsplaats gaat door het gebruik niet teniet, zodat als offer slechts dient te worden beschouwd de rente over het in de grond geïnvesteerde vermogen. Als rentevoet kan men nemen die, waartegen de onderneming op het gegeven moment geld ten behoeve van de financiering van de grond zou kunnen lenen.
Gebouwen, machines en werktuigen worden door het gebruik geleidelijk verbruikt. Per verbruikte werkeenheid (bij gebouwen bijv. één m2 en bij machines bijv. één uur werk) kan een gelijk bedrag ter dekking van de offers van deze duurzame productiemiddelen (afschrijving, rente, onderhoud, kosten van verzekering enz.) worden berekend. Bij de vaststelling van deze offers moet rekening worden gehouden met de economische levensduur (rationele gebruikstijd) en met de vervangingsprijzen der productiemiddelen. Voor de practische invoering der vervangingsprijzen van grond- en hulpstoffen kan men werken met slandaardverrekenprijzen, zijnde geschatte gemiddelde inkoopprijzen voor een toekomstige periode plus bijkomende inkoop- en magazijnkosten. Indien de vervangingsprijzen belangrijk afwijken van de standaardverrekenprijzen zullen deze laatste eventueel gecorrigeerd kunnen worden m.b.v. indexcijfers of, ingeval van ingrijpende veranderingen, herzien worden. Alleen de zakelijke belastingen behoren tot de kosten; niet de zuivere winstbelastingen.
Enkele kostenindelingen
1. inkoop-, productie- en verkoopkosten;
2. directe en indirecte kosten.
De aanwending van directe kosten (bijv. grondstoffen en directe lonen) werkt rechtstreeks mede aan de totstandkoming van een aanwijsbaar product; aanwending van indirecte kosten (bijv. afschrijving, verwarming) kan slechts als resultaat geven een prestatie, welke noodzakelijk is voor de productie;
3. variabele en constante kosten. De variabele kosten variëren met het aantal door het bedrijf of een afdeling geleverde prestaties (prestatiekosten, bijv. grondstoffen en lonen) ; en wel proportioneel, progressief of degressief. De constante kosten of capaciteitskosten variëren met de grootte van de capaciteit van het bedrijf of de afdeling en worden dus bij een gegeven capaciteit weinig of niet beïnvloed door de werkelijke grootte van de productie; bijv. afschrijving en rente. Bij uitbreiding van de productie blijven de constante kosten gelijk totdat de capaciteit moet worden uitgebreid; dan nemen ze sprongsgewijze toe; bij inkrimping zullen de constante kosten niet eerder verminderen dan na vermindering van de capaciteit. Directe kosten zijn in het algemeen variabel; indirecte kosten kunnen zowel constant als variabel zijn.
Bij de fabricage van slechts één product kan de kostprijs gevonden worden door deelcalculatie, nl. kostprijs = (constante kosten: normale productie) + (variabele kosten: werkelijke productie). Onder normale productie kan men verstaan de technisch maximale capaciteit van het bedrijf, verminderd met normale onderbrekingen van de productie, veroorzaakt door reparaties, seizoeninzinkingen e.d. en met de reserve-capaciteit. Indien de werkelijke productie hieronder blijft, ontstaat bij de constante en de degressief variabele kosten onder bezettingsverlies; door grotere productie krijgt men overbezettingswinsl.
Bij de stuk- en serieproductie kunnen de indirecte kosten verdeeld worden per stuk resp. per serie door de directe kosten per stuk of serie te verhogen met een toeslag of opslag. Deze kan worden uitgedrukt in procenten van grondstof bedrag, direct loonbedrag of som der directe kosten, dan wel in een bedrag per kg grondstof, uur arbeid e.d. Het bezwaar van deze opslagmethode is het fictieve verband, dat wordt verondersteld tussen directe en indirecte kosten; een verband dat óf veel gecompliceerder óf geheel afwezig is.
Een betere verdelings(verbijzonderings)methode is de productiecentramethode. Het bedrijf wordt hierbij gesplitst in een aantal kleine bedrijfjes of afdelingen, welke gelijksoortige prestaties verrichten en wel zodanig, dat alle indirecte kosten rechtstreeks aan een afdeling of kostenplaats kunnen worden toegekend. De afdelingen berekenen de door hen verrichte diensten door tegen een bepaald tarief per eenheid prestatie, aan andere afdelingen of zo mogelijk aan het eindproduct. Zo worden de indirecte kosten etappegewijs van afdeling naar afdeling en ten slotte naar de producten op een directe wijze verrekend. De tarieven zijn gebaseerd op taakstellende begrotingen (budgetten) van de kosten per eenheid prestatie. De bedrijfscontrole geschiedt door vergelijking van de werkelijke kosten per afdeling met door elke afdeling geleverde prestaties X tarief (variabele budgettering).
Bij de massa- en serieproductie kan men nog verder gaan door het vaststellen van kostenstandaarden, zijnde voorcalculaties per eenheid product, gebaseerd op theoretisch minimale grondstof- en arbeidskosten, verhoogd met toleranties, en op tarieven voor de afdelingskosten. Door de toleranties (geoorloofde afwijkingen) worden de theoretische minima omgezet in bereikbare minima of taakstellende normen. De normen worden ook wel bepaald door analysering van voorafgegane productieprocessen.
Indien in een bedrijf uit één productieproces technisch noodzakelijk meer producten ontstaan, is verdeling van de zgn. gemeenschappelijke kosten principieel onmogelijk. Indien men voor het hoofdproduct zelf de aanbiedingsprijs moet vaststellen, rekent men daaraan alle gemeenschappelijke kosten toe en trekt men hier af de netto opbrengsten van de andere producten, de zgn. bijproducten.
Onder invloed van de constante kosten en de niet proportioneel variabele kosten zullen de totale kosten bij uitbreiding van de productie als regel niet evenredig toenemen. Indien de fabrikant als kosten van de aan de stamproductie toegevoegde productie slechts beschouwt de door de productievergroting ontstane méérkosten, spreekt men van een differentiële kostenbeschouwing. Deze beschouwing kan, bijv. ingeval van een incidentele order, leiden tot een differentiële prijspolitiek. Wordt de toevoeging continueel, dan zal de fabrikant moeten terugkeren tot de integrale kostenbeschouwing (Th. Limperg Jr), d.w.z. totale kosten na vergroting relateren tot totale productie na vergroting.
Van de zijde van de sociale economie wordt de differentiële kostprijs als algemeen beginsel naar voren gebracht als middel ter bereiking van de maximale totaalwinst door een optimale productie omvang. Deze zou bereikt worden, zodra de differentiële kosten (ook wel marginale kosten) gelijk zouden zijn aan de marginale opbrengst (= toeneming van de totaalopbrengst door verkoop van de toegevoegde productie).
j. c. HOOGHEID.