Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KOOL (plantkunde)

betekenis & definitie

(Brassica oleracea, Fam. Kruisbloemigen). Verschillende koolsoorten zijn van grote betekenis in ons groentensortiment.

Zij zijn al vele eeuwen als zodanig in gebruik. Zij worden beschouwd als afstammelingen van een wilde kool, welke heden nog voorkomt langs de kusten van de Middellandse Zee en Atlantische Oceaan. Bloemkool, brocoli, rodekool, wittekool, savoyekool, boerenkool en spruitkool zijn variëteiten van Br. campestris. Chinese kool stamt uit twee variëteiten daarvan. Rode-, savoye-, wittekool en spitskool worden te zamen sluitkool genoemd, omdat de bladeren in het eerste groeijaar stijf over elkaar heen groeien en zo een stevige kop vormen.Het zijn kruidachtige tweejarige planten, welke in haar eerste groeijaar als groente dienst doen en welke het tweede jaar bloemstengels met zaad vormen, mits zij de winter goed doorkomen. Chinese kool verschilt hiervan doordat zij eenjarig is. Boerenkool kan goed tegen wintervorst. Spruitkool kan matige vorst verdragen evenals snijkool. De andere verdragen geen wintervorst.

RASSEN

Bij elke variëteit zijn er verschillende rassen met onderrassen, welke van elkaar verschillen in geschiktheid voor teeltwijze, tijd van teelt en grond. De onderrassen verschillen soms maar zeer weinig van elkaar. De Rassenlijst voor groente geeft hierover een nauwkeurige beschrijving.

ZAADWINNING

De koolsoorten zijn kruisbestuivers, d.w.z. dat zij alleen zaad vormen, als zij bestoven worden met stuifmeel van een plant van hetzelfde ras, van een ander ras of van een andere variëteit. Bij de zaadwinning moet verbastering voorkomen worden hetgeen mogelijk is door een bepaalde afstand tussen de verschillende rassen en variëteiten aan te houden. Hiervoor zijn regels opgesteld door de N.A.K.G. (Ned. Alg. Keuringsdienst voor Groentezaden), waarop in de practijk nauwkeurig wordt toegezien.

ZIEKTEN

Het aantal mogelijke ziekten en aantastingen van de koolsoorten is groot. De voornaamste zijn wel: koolvlieg, koolgalmug of draaihartigheid, boorsnuitkever, koolrups, aardvlo, koolmotje, valse meeldauw, knolvoet, vallers, stippel, hartloosheid, klemhart en hoorders. Verschillende ziekten zijn heel goed te voorkomen of te bestrijden, mits de bestrijding op de juiste tijd wordt toegepast. De bestrijding vormt steeds een onderwerp van onderzoek om deze goedkoper, eenvoudiger en doelmatiger uit te voeren. De tuinbouw blijft van de juiste bestrijding op een bepaald moment op de hoogte d.m.v. de vakbladen, de Rijkstuinbouwvoorlichtingsdienst en de Plantenziektenkundige Dienst. Het juiste tijdstip voor de bestrijding van de koolvlieg en koolgalmug wordt momenteel door de radio bekend gemaakt.



Bloemkool
(Br. ol. var. botrytis f. cauliflora) wordt gekweekt om de nog niet ontwikkelde bloemvorm. Zij schijnt in de 16de eeuw ontstaan te zijn op Cyprus en via Italië in West-Europa gekomen te zijn. Het is een zeer gewaardeerde groente, welke gestoofd gegeten wordt en welke ook een bestanddeel van piccalilly uitmaakt. Zij wordt van Apr.-Dec. aangevoerd, waarvan de hoofdaanvoertijden liggen in Mei, Juni en October. In 1948 bedroeg de aanvoer ruim 62 mill. kg, welke ruim 17 millioen gulden aan de veilingen opbracht. Hiermee had zij na peen de grootste kg-aanvoer en na tomaten de grootste geldelijke omzet. De consumptie in Nederland bedraagt meer dan 4 kg per hoofd van de bevolking hetgeen naast bloemkool alleen met andijvie en peen het geval is. Ruim 2 millioen kg werd geconserveerd, waarvan een klein gedeelte ingevroren. 201/2 millioen kg werd geëxporteerd vnl. naar Duitsland en invoer van bijna 2 mill. kg vond plaats vnl. uit België en uit Italië. De teelt vindt plaats door heel het land. Ongeveer 70 pct wordt geteeld in Zuid-Holland en wel speciaal in de Kring, het Westland en Zwijndrecht. Daarnaast is de teelt van grote betekenis in de Streek (N.-H.) en verder van betekenis om Venlo en Utrecht.

De lange periode van aanvoer is het gevolg van verschillende teeltwijzen, nl. onder glas (in kassen, warenhuizen, onder platglas) en in de volle grond. Voor de teelt onder glas wordt de bloemkool eind Sept. (meestal 21 Sept.) gezaaid onder platglas, daarna verspeend al of niet in potten en vervolgens in Dec. of Jan. uitgeplant.

In kassen en warenhuizen staat ze haar gehele groeiperiode. Waar mogelijk wordt ze wel van half Febr. af licht bijgestookt. Onder platglas staat zij maar een gedeelte van haar groeiperiode, omdat in Mrt - Apr. het glas van de bak afgehaald (gelichte bloemkool) en voor komkommers of een andere zomerteelt gebruikt wordt. Voor de vroegste teelt op de volle grond wordt ook in Sept. onder glas gezaaid, daarna verspeend (weeuwenplanten) en in Mrt - Apr. buiten uitgeplant. Ook wordt wel in Dec.-Febr. gezaaid in de koude bak (vrijsterplanten) en in Apr. - Mei uitgeplant. De latere bloemkool wordt buiten uitgezaaid en tot in Juli uitgeplant.



Brocoli
(Br. ol. var. botrytis f. cymosa) is een vorm van bloemkool, welke in de winter op het land blijft staan. Vroeger week zij in uiterlijk nogal af van gewone bloemkool, tegenwoordig bereikt zij, als gevolg van selectie, bijna de kwaliteit van bloemkool. Zij wordt in Juni gezaaid, later uitgeplant en in de winter of het vroege voorjaar geoogst. De teelt is in Nederland van zeer geringe betekenis. Het klimaat is er te wisselvallig. Zij is niet voldoende winterhard. Op Walcheren gaat de teelt nog het best. Door de vroege glaskool is de teelt er ook minder noodzakelijk. In België, Frankrijk en Engeland is de teelt van groter omvang.



Sluitkool.
Tot de sluitkool behoren rodekool (Br. ol. var. capitata f. rubra), wittekool en spitskool (Br. ol. var. capitata f. alba) en gele en groene savoyekool (Br. ol. var. bullata f. sabauda). De teelt van de verschillende vormen, behalve spitskool, vertoont grote overeenkomst. Zij worden afhankelijk van de vroegheid gezaaid van begin Februari tot in April, de vroege onder glas, de latere op de volle grond op een beschutte plek. Zij worden daarna uitgeplant van Apr.-Juni, savoyekool zelfs tot in Juli, op afstanden variërend van 50 X 60 cm tot 85 X 85 cm. De rodekool is het zwakst, daarop volgt de witte. De savoyekool is het sterkst. Van de groene savoyekool is de zgn. Putjeskool winterhard. Deze heeft haar naam te danken aan het putje aan de top, dat ontstaat doordat de bladeren niet geheel over elkaar heen sluiten. De spitskool wordt reeds in Sept. onder glas gezaaid, daarna verspeend en in Mrt uitgeplant. Haar oogsttijd valt in Juni-Juli. De oogsttijd van de rode- valt van Juli tot Nov., van de wittevan Aug. tot Oct. en van de savoyekool van Juni tot in Dec. In 1948 bedroeg de productie van spitskool 41/2 millioen kg, van rodekool ruim 4.6 millioen kg, van savoyekool 51 millioen kg en van wittekool 56 millioen kg. Import van sluitkool is er niet. De export is groot en bedroeg van de rode- in 1948 19, van de witte- 231/2 en van de savoyekool 22 millioen kg. De export vindt vnl. plaats naar Duitsland en in mindere mate naar Frankrijk en België. Spitskool wordt vnl. naar Duitsland geëxporteerd. Wittekool wordt voor een belangrijk gedeelte met zout in grote putten ingemaakt, waardoor als gevolg van gisting zuurkool ontstaat, dat een gewaardeerde groente vormt, welke ook uitgevoerd wordt. Spitskool wordt vooral in Hoogezand-Sappemeer geteeld, de rode-, witte- en savoyekool speciaal in de Langendijk (Broek op Langendijk, Zuid- en Noord-Scharwoude, Warmenhuizen, Avenhorn en Medemblik).



Spruitkool
(Br. ol. var. bullata f. gemmifera) is eveneens een belangrijke wintergroente. De plant bestaat uit een stevige stengel met kleine gesloten kropjes in de oksels van de stengels van de bladeren. In April wordt op de volle grond gezaaid, van half Mei tot in Juni wordt geplant, na een voorgewas. De oogst van de vroege spruitkool begint in Sept. en eindigt van de late in Apr. De hoofdaanvoer valt van Nov. tot in Febr. In 1948 werd ruim 20 millioen kg aangevoerd, welke bijna 8 millioen gulden aan dc veilingen opbracht. Hiervan werd 4 millioen kg uitgevoerd. Uitvoer vindt vnl. plaats naar Duitsland, verder naar België en Engeland. Spruitkool is zeer geschikt voor invriezen. De teelt komt verspreid door het land voor. Speciale centra zijn: IJselmonde, Westland, Beemster, Leiden, Utrecht, Groningen en Breda.



Boerenkool
(Br. ol. var. acephala f. laciniata) is een koolsoort, welke alleen voor binnenlandse consumptie geteeld wordt. Zij komt overal in het land voor en speciaal in de buurt van steden. Haar grote omvang en geringe waarde maken dat vervoer over grote afstand niet lonend is. De aanvoertijd loopt van Sept. - Mrt. De aanvoer bedroeg in 1948 bijna 7 millioen kg welke bijna ƒ800 000 opbracht. Een gedeelte daarvan wordt geconserveerd. Boerenkool is zeer geschikt om te drogen.

Zij wordt in Mei gezaaid en in Juli-Aug. uitgeplant als nateelt. De plant is tamelijk winterhard en kan zelfs bij niet te strenge vorst nog geoogst worden. Het is een specifieke wintergroente. Er zijn verscheidene rassen welke van elkaar verschillen in hoogte, in fijnheid van het gekrulde blad en in winterhardheid. Rupsen kunnen schade doen aan het gewas, overigens heeft ze weinig last van parasieten. Er zijn rassen met bonte en zelfs met roodgekleurde bladeren. Deze worden niet meer voor de consumptie gebruikt maar worden wel in de siertuinen geplant, wat in de winter een aardig effect geeft.



Chinese kool
(Br. campestris chinensis en Br. c. pekinensis of Br. cernua) is een koolgewas dat een langwerpige krop vormt, welke vlak boven de grond begint. Slechts in kleine hoeveelheden is hiervoor afzet, waardoor de teelt van geringe betekenis is. Het is een nateelt, want als ze vóór eind Juli gezaaid wordt is de kans groot, dat ze snel een bloemstengel vormt.



Koolraap
(Brassica Napus var. napolerassica) wordt ook wel knolraap of braakraap genoemd. Er bestaan witvlezige en geelvlezige rassen. De witte rassen dienen vnl. voor veevoer, de gele rassen zowel voor menselijke consumptie (groente) als voor veevoer. Koolrapen worden veel in de landbouw en in mindere mate in de tuinbouw geteeld. In de landbouw worden ze óf begin Mei op het veld uitgezaaid en gedund óf, evenals in de tuinbouw, geplant na de vroege aardappelen van half Juni tot in Juli. In de herfst worden ze gerooid en voor het overgrote deel in kuilen bewaard om ze, althans voor zover ze als groente verkocht worden, in een periode van vorst af te zetten. In de vorstperiode lopen de prijzen op, omdat het aanbod van groenten dan beperkt is en de koolrapen bij niet te strenge vorst nog vervoerd kunnen worden. Voor koolrapen bestaat geen verplichting van veilen zoals voor bijna alle groente. Er heeft uitvoer naar Duitsland plaats. Koolrapen worden verspreid door het land geteeld, maar in het groot in het Noordwesten van Friesland, het Noorden van Groningen en in het Westen van de Bommelerwaard (gem. Brakel en omgeving). Als groentegewas komen vooral de rassen Friese gele koolraap, de Hollandse Roodkap fijnbladige en de Brakelse koolraap in aanmerking. Zij zijn gevoelig voor knolvoet, aardvlooien, bacterierot, koolvlieg, koolgalmug en boriumgebrek.

Naast de koolraap heeft men de Meirapen en herfstrapen (herfstknollen, zandrapen). Deze behoren tot Br. campestris var. rapifera. De teelt hiervan is alleen in de Streek van betekenis, vanwaar ze vooral naar Engeland geëxporteerd worden. Zij zijn klein, plat en wit of geel van vlees. Meirapen worden in Engeland en Frankrijk en soms zelfs in Nederland onder glas gezaaid om ze te vervroegen. Herfstrapen worden meer geteeld als stoppelknollen (gezaaid begin Apr., geoogst eind Oct.) voor veevoeder en slechts bij uitzondering voor menselijke consumptie verkocht.



Koolrabi
(Brassica oleracea var. gongylodes) wordt ook wel „koolraap boven de grond” of raapkool genoemd. Het is een plant welke een kleine knol vormt boven de grond. De smaak hiervan gelijkt op die van bloemkool. De knol is platrond, rond of peervormig en is uitwendig bleekgroen of violetblauw. Deze knol is een verdikte stengel in tegenstelling met de koolraap waarvan de wortel tot een knol is uitgegroeid. Op de knol staan langgesteelde bladeren ingeplant.

De koolrabi wordt in Nederland alleen in Limburg gegeten. De teelt is zeer onbelangrijk. Ze vindt alleen plaats in Limburg en onder glas in het Westland voor export naar Duitsland. Ook in Zwitserland is het een gewaardeerde groente. Tijdens Wereldoorlog II is zij hier in groter omvang geteeld. De teelt kan geschieden in kassen of in bakken in voor- en najaar of op de volle grond in de zomer en herfst, waarvoor afzonderlijke rassen worden gebruikt.

IR G. W. VAN DER HELM

In BELGIË worden vnl. bloemkool, rode- en wittekool, savoyekool, spruitkool en in zekere mate ook brocolikool voor de markt geteeld.

A. De bloemkoolproductie is zeer belangrijk (jaarlijks ca 40 millioen stuks); zij is ongeveer als volgt in te delen (rekening houdende met de cultuurwijze en de aangevoerde hoeveelheden):
a. bloemkool gekweekt onder koud glas komt aan de markt van half Apr. - half Mei; zy vormt ca 5 pct van de totale productie, ca 2 millioen stuks;
b. vroege bloemkool van open lucht, van half Mei - half Juli,60 pct, 24 millioen stuks;
c. halfvroege bloemkool van open lucht, van half Juli - begin Sept., 15 pct, ca 6 millioen stuks;
d. late bloemkool van open lucht, van Sept. - half Dec.; 19 pct, 7^8 millioen stuks;
e. de verlate teelt onder glas, van Oct. - Jan. ca 1 pct, 400 000 stuks.
B. De in- en uitvoer toonden sinds 1946 dit beeld:

Jaren Invoer in tonnen Uitvoer in tonnen

1946 i 156 143
1947 3446 96
1948 8 261 2 498
1949 13 415 9 441
1950 ii 970 6 705
C. De standaardisatie naar kwaliteit en verpakking

De Belgische bloemkool is een product van hoge hoedanigheid. De uitvoer is onderworpen aan het ministerieel besluit van 1 Mei 1946, waarbij eisen worden gesteld naar kwaliteit en verpakking.

D. De rode en witte kabuiskool

Deze koolsoorten worden zowat over gans ’t land geteeld, echter in tegenstelling met de bloemkool (die uitsluitend door beroepshoveniers wordt geteeld) ook door landbouwers op gewoon landbouwland. Ze wordt ook gekweekt voor zuurkoolfabricatie. De teelt geschiedt uitsluitend in open lucht. De productie van witte kabuiskool wordt geschat op 25 millioen kg en die van rodekool op 20 millioen kg.

E. De savoyekool en de spruitkool

Deze koolsoorten worden over gans ’t land en hoofdzakelijk rond de steden geteeld door de hoveniers die hun producten op de detailmarkten der steden aan de man brengen. De productie kan geraamd worden op 25 millioen kg voor de spruit- en 10 millioen kg voor de savoyekool. De teelt gebeurt uitsluitend in open lucht. De in- en uitvoer van spruitkool verliepen in 1950 als volgt: Invoer: 556 ton = 4 738 000 fr. Uitvoer: 80 ton = 993 000 fr.

F. De brocoli is een koolsoort die veel gelijkt op de bloemkool doch die des winters aan de markt komt. In West-Vlaanderen heeft deze teelt een zeker belang. Ze is zeer wisselvallig naar gelang de weersomstandigheden. Bij strenge winters wordt de productie vernietigd. De teelt is sterk speculatief en wordt daarom ook niet als beroepsteelt gedreven, maar wel als een bijkomende cultuur.

< >