baron, palaeontoloog en plantkundige (Wenen 16 Juni 1826 - Graz i Febr. 1897), studeerde te Wenen in de geneeskunde en wijdde zich tevens aan de plantkunde, terwijl hij daarna vooral zijn aandacht vestigde op de fossiele flora. In 1850 werd hij geplaatst aan het Geologisch Instituut te Wenen en belast met de taak, een onderzoek in te stellen naar de voorwereldlijke planten in Oostenrijk.
In 1854 werd hij hoogleraar in de plantkunde te Wenen en 1870 vertrok hij naar de universiteit te Graz.Bibi.: Die Tertiärfloren derösterr. Monarchie (1851); Die tertiäre Flora von Häring (1852); Die Steinkohlenflora von Radwitz (1854); Die fossile Flora von Bilin (1866, 1868, 1869); Die fossile Flora von Sagor (1872); Die fossile Flora von Leoben (1888); Ueber neue Pflanzenfossilien aus den Tertiärschichten Steiermarks (1893)J Photographisches Album der Flora Oesterreichs (1864, met 177 fotografische platen); Die Blattskelette der Dicotyledonen (1861) ; Die Farnkräuter der Jetztwelt (1865); Physiographie der Medicinalpflanzen (1862); Physiotypia Plantarum Austriacarum (2 dln, teksten 10 dln kopergr. 1856-1873).
