(Gesnerus), polyhistor en linguist (Zürich 26 Mrt 1516 13 Dec. 1565), studeerde vooral geneeskunde en natuurwetenschappen, welke studie, door beperkte financiën, zo nu en dan werd onderbroken door een leraarschap in het Grieks.
Doch in 1541 werd hij doctor in de geneeskunde te Bazel en kort daarna stadsgeneesheer en hoogleraar te Zürich eerst in de filosofie, later in de natuurwetenschappen. Hij stierf als geneesheer bij een pestepidemie. Hij gaf veel klassieke schrijvers uit en schreef o.a. een beroemde Bibliotheca Universalis (1545, herdr. 1583). De dierkunde verrijkte hij door talrijke nasporingen en opmerkingen en door het schrijven van zijn Historia animalium (5 dln, 1551-1587).
Als plantkundige stond hij veel hoger dan zijn voorgangers en tijdgenoten: hij reisde in verschillende landen van Europa, bracht verzamelingen bijeen, deed een botanische tuin aanleggen en was de eerste, die naar de aard van zaden en bloemen het plantenrijk in klassen, geslachten en soorten verdeelde.
Bibl.: Enchiridion historiae plantarum (1541); Catalogus plantarum (1542); Tabulae de stirpium collectione (1587). Zijn belangrijkste botanische werken (Opera botanica) zagen eerst 1751-1771 in 2 dln het licht (ed. C. C.
Schmiedel, met biographie); zijn entomologische MSS werden door Moufet uitgegeven (1634). De omnium rerum fossilium genere, gemmis, lapidibus, metallis, etc. (1555)» Epistolarum medic. Conr. Gesn. libri III (1577 en 1584); Car.
Chesiiet C. Gesneri epistolae ed. Treviranus (Lipsiae 1830).
Lit.: J. Simler, Vita G. Gesneri (Tiguri 1566); J. Hanhart, C.
G. (Winterthur 1824); H. Lebert, C. G. als Arzt (Zürich 1854); P. A.
Gap; G. (Paris 1864); W. Ley, G. G. Leben und Werk (München 1929); J.
H. Guenther, K. G. als Tierarzt, diss. Leipzig (1933); E.
H. F. Meyer, Gesch. d. Botanik, IV (1857), p.322;Pop.
Sci. Monthly 47 (1895), p. 49; B. Milt (1938) in: Grosse Schweizer; H. Buess, Schweizer Arzte als Forscher, Entdecker und Erfinder (1945).