of Lonicera L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie van de Caprifoliaceeën. Dit telt op het noordelijk halfrond ca 180 soorten, waarvan er wel ioo in cultuur genomen zijn. Het zijn meest loofafwerpende, al of niet klimmende struiken met tegenovergestelde gaafrandige bladeren zonder steunblaadjes en meer of minder sterk zygomorphe bloemen, hetzij in 3-tallige dichasiën zonder eindbloem, hetzij in uit 3-tallige dichasiën opgebouwde kransen.
De bloemen vertonen 5 meeldraden en een 2-3-, zelden 5-hokkig onderstandig vruchtbeginsel met veel zaadknoppen in elk hokje en een lange stijl, wordend tot een bes met meer of minder zaden. Van de soorten is de tuinkamperfoelie (L. caprifolium L.) het best bekend. Deze heeft een klimmende stengel. Aan het eind der takken zijn de tegenoverstaande bladen met elkander vergroeid. De tot hoofdjes verenigde, geelachtig of roodachtig witte bloemen zijn zeer welriekend, de bessen oranjerood. Een andere gekweekte soort, L. sempervirens L., uit Amerika, onderscheidt zich door oranje en rode bloemen in kransen, die niet door bladparen gescheiden zijn, de wilde Kamperfoelie (L. periclymenum L.), overal in bossen en hagen te vinden, door niet samengegroeide bladeren en rode bessen.
Het struikvormige type met gepaarde bloemen wordt in Nederland vertegenwoordigd door de zeldzame, Middeneuropese L. xylosteum L., die ook veel in parken en tuinen gekweekt wordt, rode Kamperfoelie geheten wegens de donkerrode vruchten. Enige verdere sierplanten van dit type zijn: L. tatarica L., de Tataarse Kamperfoelie, uit Rusland en Siberië, met roserode bloemen; L. alpigena L., de Alpenkamperfoelie, bij welke de vruchtbeginsels van de in paren staande bloemen met elkander vergroeid zijn; en L. Ledebourii Esch., uit Californië, met een gele of oranje, bijna regelmatige bloemkroon.