Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Kampereiland(en)

betekenis & definitie

zijn de IJseldeltaeilanden, omsloten door de monden van de IJsel (Ganzediep, Keteldiep en Rechtediep) en de voormalige Zuiderzee; zij maken geologisch met de randen van de polder Mastenbroek één geheel uit. Doordat de delta slechts door lage kaden tegen de voormalige Zuiderzee beschermd was, werd zij dikwijls overstroomd en bleven alleen de op hoogten gelegen boerderijen zichtbaar.

Sedert 1925 zijn in de Mandjeswaard en bij de Ramspol verschillende gedeelten ingepolderd. De zeekleibodem is ten gevolge van deze overstromingen beter voor veehouderij en hooidouw dan voor akkerbouw geschikt. Ongeveer 2/3 zijn hooilanden. De Kamper eilanden bestaan uit het eigenlijke Kampereiland, de Mandjeswaard en de Kattenwaard, samen 2000 ha groot. Reeds in 1364 werden deze landen aan de stad Kampen in eigendom overgedragen, waartegen Kampen echter afstand moest doen van zijn rechten in Mastenbroek. Behalve de landerijen, behoren ook de biesvelden, aan de kust vóór het Kampereiland en bij het Zwolsche Diep gelegen, in eigendom aan de gemeente Kampen.

De gemeente is sedert 1886 voortdurend met het aanplanten van nieuwe biesvelden voortgegaan. Hooibouw, biezensnijden en zuivelbereiding vormen de hoofdbestaansmiddelen.Lit.: J. Swets Azn. De Zuiderzee en de Kampereilanden e.a. van voorheen en thans 1363-1882 (s-Hage 1886); J. I. van Schaick, ’t Kampereiland (Kampen 1939).

< >