is de naam voor een aantal samengesteldbloemigen (Composieten) met margrietachtige bloemen, behorende tot 2 verschillende geslachten : Matricaria L., dat met 50 soorten meest in Europa en Afrika voorkomt, en Anthemis L., dat in Europa en het mediterrane gebied een 100-tal soorten telt en zich van het vorige geslacht onderscheidt door het bezit van stroschubben in de bloemhoofdjes. De echte Kamille (M. chamomilla L.) is een plant van korenvelden op klei- en zandgrond met een sterke kamillegeur, in smalle slippen verdeelde bladeren en vrij kleine bloemen met een hoog, kegelvormig, meestal hol hartje en later neergeslagen lintbloemen.
De bijna niet geurende Reukeloze Kamille (M. inodora L.) heeft groter bloemen met een plat of halfbolvormig, met merg gevuld hartje en groeit aan wegen en sloten, tussen het gras enz. Op zilte kleigronden vindt men de Strandkamille (Af. maritima L.), die zich onderscheidt door liggende stengels en korte, vlezige bladslippen. Een 4de soort Kamille, de Schijfkamille (Af. discoidea D.C. of suaveolens Buch. of matricarioides Porter), van de echte Kamille in hoofdzaak verschillend door het ontbreken der lintbloemen, heeft zich in latere jaren sterk in Nederland uitgebreid. Van het geslacht Anthemis behoren een paar soorten tot de gewone flora van bouwland en wegranden, resp. A. arvensis L., de valse Kamille, met zwakke kamillegeur, en A. cotula L., de stinkende Kamille, die onaangenaam riekt.Als sierplant ontmoet men de Roomse Kamille (A. nobilis L.), afkomstig uit Zuid-Europa, met bladeren als die van het Duizendblad. Ook van deze soort worden de bloemen wel als Flores Chamomillae (romanae) in de apotheken gebruikt. Gekweekt wordt ook de gele Kamille (A. tinctoria L.), een soort uit Midden- en Zuid-Europa, die, zeldzaam, nog in het Nederlandse fluviatiele district optreedt. Enkele soorten werden adventief gevonden, zo de sterk aromatische grijsbehaarde Rutheense Kamille (A. ruthenica Bieb.) uit Z.O.-Europa.