Belgisch historicus en archivaris (Bilzen, Limb., 6 Mei 1869 - St-Lambrechts-Woluwe, Brussel 29 Dec. 1947), koos na zijn studie aan de universiteit van Luik, onder Godefroid Kurth, de archiefloopbaan, die hem reeds in 1912 tot het ambt van algemeen rijksarchivaris leidde, dat hij tot 1935 heeft bekleed. Na de dood van U.
Berlière werd hij voorzitter van het Belgisch Historisch Instituut te Rome. Zijn publicaties, voor zover zij niet het archiefwezen betreffen (hij vervaardigde verscheidene inventarissen, o.a. die van het stadsarchief van Leuven, 1929), hebben vooral betrekking op de middeleeuwse geschiedenis van Brabant en van Leuven.Bibl.: Toponymische studie over de oude en nieuwe plaatsnamen der gemeente Bilsen (met Cam. Huysmans, Gent 1897, Kon. VI. Ac.); Cartulaire de l'abbaye du Val-Benoit (Bruxelles 1906, Gomm. roy. d’Hist.); Les dénombrements de foyers en Brabant, XlVe-XVIe siècles (Brux. 1912-’13, id.); Corresp. de la Cour d’Espagne sur les affaires des Pays-Bas au XVIIe siècle (6 dln, met H.
Lonchay en J. Lefèvre, Brux. 1923 e.v., id.); Les origines de la fortune de la maison d’Orange-Nassau (Brux. 1921, Ac. roy. de Belg., Lettres, Mém. in-8°, 2e série XVI, fase. 2); De oorsprong der Leuvensche geslachten (Versl. en Meded. der Kon. VI. Ac. 1933); La formation de la ville de Louvain (Brux. 1935» Ac. roy. de Belg., Lettres, Mém. in-40, 2e série X); Les institutions de la ville de Louvain (Brux. 1935, ibid.); Actes des Etats Généraux des anciens Pays-Bas I: 1427-1477 (met.
Dhondt en R. Dochaerd: Brux. 1948, Comm. roy. d’Hist.).
