Duits schrijver (Rheine 6 Juli 1881), studeerde voor tandarts en vestigde zich te Meurs in het Rijngebied. Hier richtte hij met Jakob Kneip en Wilhelm Vershofen de literaire groep Werkleute auf Haus Nyland op, die een aandeel had in de ontwikkeling van de zgn.
Industriedichtung en van de „streekroman”. Hij schreef gedichten, novellen en romans, die veelal over Westfaalse volkstypen, zeden en gebruiken handelen.Bibl.: Mitten im Weltkrieg (ged. 1915); Ozean (ged. 1916); Der chiliastische Pilgerzug (,nov. 1924); Der tolle Bömberg (een soort Schelmenroman over een vermaard origineel type uit Westfalen, 1924); Pumpernickel, Menschen und Gestalten um Haus Nyland (1926); Des verwegenen Chirurgus Doctor Eisenbart Tugenden und Laster (1928); Haus Nyland (nov. 1929); Eiserne Welt (ged. 1929); Der Grossschieber (rom. 1933); Ein König in Westfalen (rom. 1933); Die Weinheiligen, eine fröhliche Legende (met ill. van Felix Timmermans, 1934); Im Schosz der Welt (1940); Das bunte Brevier (1947); Fest der Feste. Weihnachtsfeiern auf Haus Nyland (1948); Merlin (1949).
