(1, Breviarium) is de naam van het officiële kerkboek, waaruit de Katholieke geestelijken van de Latijnse ritus hun dagelijkse getijden lezen: metten, lauden (z anticipatie), priem, terts, sext, noon, vespers en completen. Terwijl men deze in het koor op bepaalde uren moet bidden (vandaar de benaming horae), is het afzonderlijk stil breviergebed veel minder aan tijd en plaats gebonden. In de vroegste middeleeuwen was enkel het openbaar koorgebed bekend.
Langzamerhand is het voor de geestelijken in de Latijnse kerk een verplichting geworden om de getijden, die ze niet samen met anderen hebben gebeden, privatim te reciteren. Doch dat ging moeilijk, zo lang men voor dat zgn. goddelijk Officie verschillende zware boeken tegelijk nodig had. Vooral de geestelijken der pauselijke Curie, die soms met bezigheden waren overladen en daarbij dikwijls op reis moesten, verlangden een getijdenboek, dat zo practisch mogelijk zou zijn samengesteld en gemakkelijk zou kunnen worden meegenomen. Zo ontstond het Breviarium romanae curiae. De H.
Franciscus schreef het aan zijn gehele Orde voor en ook de Parijse universiteit liet het verspreiden. Doch daar er voortdurend heiligenfeesten bijkwamen, bleef er ten slotte maar weinig plaats over voor de psalmen en de lezingen uit de H. Schrift. In 1535 gaf kardinaal Quinones het Breviarium S.
Crucis uit, dat dit euvel wegnam, doch in ander opzicht weer niet voldeed en weldra door Paulus IV zou veroordeeld worden. In 1568 bezorgde Pius V het zgn. Breviarium Pianum, dat met vele desiderata rekening hield en in sommige punten nog verbeterd werd door Clemens VIII en Urbanus VIII. Van de 17de tot de 19de eeuw werkte het Franse particularisme in vele bisdommen dit Romeins brevier tegen, wat Dom Guéranger aanleiding gaf tot een vinnige strijd, die omstreeks 1870 met zijn volledige triomf eindigen zou. Pius X liet wederom een verbeterde uitgave verschijnen, vooral om te voldoen aan de wens om op de Zondagen zo weinig mogelijk feesten te vieren en om de 150 psalmen wederom, zoals reeds de H.
Benedictus dat voor zijn monniken wilde, over de gehele week te verdelen. Nog blijft er aan te verbeteren, speciaal op historisch gebied, want, wat het brevier over de heiligen verhaalt, is menigmaal onjuist.Het Latijns brevier bevat een verzameling van psalmen, lessen, lofzangen, responsoriën, antiphonen enz., naar kerkelijk gebruik gerangschikt. De lessen zijn getrokken uit de Bijbel, uit de Kerkvaders en uit de geschiedenissen der Heiligen. Het geheel is in vier delen gesplitst naar de jaargetijden: winter, lente, zomer, herfst. Ieder deel is weer gesplitst in vier afdelingen.
De eerste afdeling van ieder deel bevat het Psalterium, de tweede het Proprium de tempore (het tijdeigen), aldus gerangschikt: Advent, Kersttijd, Septuagesima en de Vasten, de Goede Week, Paastijd, de tijd na Pinksteren; de derde het Proprium de Sanctis, dat de levens der heiligen geeft en bijzondere gebeden voor hun feesten; de vierde het Commune Sanctorum, dat gebeden en lessen geeft, die gemeenschappelijk zijn voor meerdere feesten van heiligen. Daarna volgen nog speciale officies, die alleen in bepaalde landen of diocesen of orden gebruikt worden. Als inleiding bevat het een reeks kerkelijke verordeningen en aanwijzingen omtrent het gebruik van het Brevier, en in een aanhangsel vindt men het Officium beatae Mariae, het Officium defunctorum, de Psalmi graduales, de Psalmi poenitentiales, de Ordo commendationis animae, de Benedictio mensae en het tinerarium clericorum. Het breviergebed is voor de wereldgeestelijken verplichtend van de wijding van het subdiaconaat af, voor de ordegeestelijken van de plechtige professie af. Sommige geestelijke orden, bijv. de Benedictijnen en Cisterciënsers, gebruiken een brevier, dat enigszins afwijkt van de samenstelling van het Romeinse brevier.
Door het motu proprio,,In cotidianus precibus” van 24 Mrt 1945 hebben al degenen die tot breviergebed verplicht zijn de toelating om de psalmen en lofzangen (cantica) te bidden volgens de nieuwe Latijnse tekst, die verscheen onder de titel Liber Psalmorum cum Canticis Breviarii Romani.
DOM. A. VAN ROY O.S.B.
Lit.: S. Baumer -R. Biron, Hist. du Bréviaire (Paris 1905); P. Battifol, Hist. du Bréviaire romain (Paris 1911); X.
Schmid Brevier-Reform (Luzem 1927); Baudot, Le Bréviaire (1929); Brinktine, Das röm. Brevier (1932).
Kunst.
Reeds vroeg ontstonden er zeer zorgzaam en fraai geschreven breviers, vooral voor gebruik in het koor, en al spoedig werden deze geïllustreerd: de beginletters der officies en soms vol blad-illustraties voor die van de grote feestdagen.
Het oudste ons bekende verluchte brevier stamt uit de ii de eeuw (Rome, Vaticaan, Lat. 7018). Iedere orde kreeg haar eigen officie en brevier, spoedig ook elke stad, en met de uitvinding der boekdrukkunst vermeerderde het aantal exemplaren natuurlijk belangrijk. Tot de vroegste gedrukte breviers behoort dat van Constanz (Strassburg 1469); het door het kapittel van Windesheim gebruikte werd in 1499 in de Nederlanden gedrukt. De meeste van deze breviers werden verlucht met houtsneden, welke men vaak ook voor missaals en bijbels bezigde.
Tot de beroemdste geïllustreerde brevierhandschriften behoort het zgn. Breviarium Grimani (Venetië, San Marco-bibliotheek), dat aan kardinaal Domenico Grimani toebehoorde en ca 1500 geschreven en verlucht werd. Het ging door verschillende handen en geraakte in 1594 in de kerkschat van de S. Marco, waaruit het in 1801 naar de Bibliotheca Marciana werd overgebracht. Het handschrift, 27,5 x 21,5 cm groot, bevat 831 over twee kolommen beschreven perkamentbladen; de tekst volgt die van het in 1477 te Rome gedrukte Franciscanerbrevier.
Lijsten en randen zijn rijk versierd met zeer naturalistische bloemen, vruchten, dieren en tonelen uit het dagelijks leven; van de volblad-illustraties bevinden er zich 86 in de tekst en 24 in de kalender, die aan de tekst der officies voorafgaat (tonelen uit de bezigheden der maanden, uit Oud- en Nieuw-Testament en de Levens der heiligen). Gewoonlijk onderscheidt men drie meesters, waarschijnlijk uit Gent en Brugge afkomstig, welke de randversieringen en de volblad-miniaturen maakten (einde 15de-begin 16de eeuw). Als voornaamste van deze kunstenaars noemt men Alexander Bening. De kleuren zijn ongewoon helder en transparant; de voorstellingen meestal uiterst levendig en vaak herinnerend aan panelen van de vroege Vlaamse meesters.
Het boek is in velijn gebonden en draagt kunstig zilverbeslag, werk van de Italiaan Vittore Camelio.
DR JOHN B. KNIPPING
Lit.: P. Willi, Le bréviaire expliqué (Paris 1922); Ehrensberger, Libri liturgici Bibl. Apostolicae Vaticanae manuscripti (Freiburg i. Br. 1897); d’Alès, Description des livres de liturgie imprimés au isme et i6me siècles (Paris 1878): G.
Coggiala, S. Morpurgo en S. de Vries, II Breviario Grimani (Leiden 1910); F. Winkler, Die Flämische Buchmalerei des XV. und XVI. Jhrh. (Leipzig 1925).
(2) naam door Duitse dichters (Laienbrevier, Frauenbrevier, enz.) gegeven aan dichtbundels van een bepaalde strekking, nl. aan zodanige, die op godsdienstig of zedelijk gebied een reeks geloofs- en levensregels bevatten.