partij van het Tsjechische volk in het oude Oostenrijk, die zich na 1880 van de te conservatieve en weinig energieke Tsjechische partij (voortaan Oud-Tsjechen genoemd) had afgescheiden. Als voorloper geldt Fr.
L. Rieger, die in het Parlement te Praag in 1871 fel protesteerde tegen Duitslands annexatie van Elzas-Lotharingen, waarbij hij tevens het goed recht van de Tsjechische zelfstandigheid verdedigde. Naast hem verdienen vermelding Eduard en Julius Grégr. De Jong-Tsjechen verzetten zich tegen het samengaan van Oostenrijk-Hongarije met Duitsland, daar dit het agressieve Duitse element in de dubbelmonarchie versterkte. Hun einddoel was aanvankelijk: staatkundige en economische zelfstandigheid voor de Tsjechen binnen het raam van de Oostenrijk-Hongaarse monarchie. Zij oogstten grote successen bij de verkiezingen van 1889 van de Boheemse landdag, terwijl ze bij de verkiezingen van de Rijksraad in Mrt 1891 de Oud-Tsjechen een zo volkomen nederlaag toebrachten, dat zij de leiding in handen konden nemen. Eerst na het uitbreken van Wereldoorlog I achtten zij een breuk met Oostenrijk onvermijdelijk.Lit.: E. Krofta, Gesch. v. Tsjechoslowakije, vert. door Th. J. G. Locher (1934), p. 138.