is de naam van een literaire richting in de Duitse letterkunde, die ca 1830 ontstond; zij noemde zich zo, omdat haar denkbeelden in tegenstelling stonden tot de tendenties van het „Oude Duitsland”, dat op politiek gebied reactionnair, op moreel gebied conventioneel was en op artistiek gebied de klassieke en de romantische kunst vereerde. Het „Jonge Duitsland” is op de eigen tijd en de realiteit georiënteerd en is een aanhanger van het Realisme.
Van nature staan deze jonge schrijvers in ’t algemeen afwijzend tegenover het vers; zij schrijven in proza en streven daarin naar een geestige stijl. Wegens hun politiek-vooruitstrevende ideeën worden in 1835 al hun verschenen en toekomstige werken door een Bondsdagbesluit verboden. Het programma der Jong-Duitse richting is het best omschreven in Börne’s Briefe aus Paris (1832 vlgg.) en in Wienbarg’s Ästhetische Feldzüge (1834); in het laatste werk wordt de term „Das Junge Deutschland” voor het eerst gebruikt. H. Heine was doorzijn Reisebilder (1826) en door Das Buch Legrand een van de voorlopers; door zijn journalistieke en politieke werkzaamheid is hij verwant met de „Jong-Duitsers”. De belangrijkste roman van deze groep is Gutzkow’s Wally, die ^weiflerin (1835). De Jong-Duitsers hebben de ontwikkeling van het Realisme bevorderd; ook op de journalistiek, speciaal op de kunst van het feuilleton, hebben zij belangrijke invloed gehad. PROF. DR H. W.
J. KROES
Lit.: J. Proelsz, Das Junge Deutschland (1892); E. Bergmann, Die ethischen Probleme des J. D. (1906); H. H. Houben, Jungdeutscher Sturm und Drang (1911); G.
Ras, Börne u. Heine als politische Schriftsteller (1926).