een gebied in het O. van Frankrijk gelegen, dat eeuwenlang een strijdobject tussen Frankrijk en het Duitse Rijk heeft gevormd. Uitgaande van de naam bestaat het uit de Elzas, en een deel van het voormalige hertogdom Lotharingen (z Elzas, geschiedenis en Lotharingen, geschiedenis).
Het afwisselend Duits-Franse bewind in de loop van vele eeuwen heeft in dit gebied het ontstaan van een taalen nationaliteiten probleem tot gevolg gehad. Tijdens de Duitse tijd nam het aantal Fransen gestadig af en bedroeg in 1900 nog slechts 14 938. Zij waren het sterkst vertegenwoordigd in de W. helft van het departement Moselle, waar zich in 1903 de 311 gemeenten bevonden, waar het Duitse bestuur nog het Frans op de scholen toestond. Ook de heropening van de in 1566 gestichte en in 1621 als zodanig erkende Universiteit van Straatsburg als Duitse universiteit (1872) vormde een onderdeel van de verduitsingspolitiek van dit gebied. Na 1918 is door de invoering van Franse zakenlieden en ambtenaren het Franse element weer versterkt. Niettemin blijft in linguistisch opzicht dit gebied verdeeld, doordat het Elzassisch een dialect van het Alamannisch vormt, terwijl het W. van Lotharingen tot het Franse taalgebied behoort. Nog in 1926 had het grootste deel van de bevolking het Duits als moedertaal:
Dept. Alleen Duits sprekend Duits en Frans sprekend Alleen Frans sprekend
Bas-Rhin 72,1 pct 9.4 pct 9,1 pct
Haut-Rhin 7i,3 „ 10,3 » 11,0 „
Moselle 44,7 ,, 10,0 ,, 32,7 „
Hoewel Elzas-Lotharingen na de reannexatie in 1918 aanvankelijk nog enige zelfstandigheid behield, werd het reeds in 1919 in het Franse taalgebied ingelijfd en werd het in de volgende jaren, ondanks de wensen van de bevolking naar autonomie, geheel in het Franse bestuur getrokken.
In 1871 bedroeg de bevolking van Elzas-Lotharingen 1 549 730 zielen, in 1911 1 87 4014. Van de 1 915 627 inw. in 1926 waren er 204 997 of 10.7 pct geen Frans staatsburger. In 1946 was dit aantal gedaald tot 88 006 (of 5 pct) op een totaal inwonertal van 1 767 131. —Het aantal vreemdelingen is naar verhouding het grootst in het Lotharingse gebied (departement Moselle). De bevolking is voor ca 3/4 R.K. en voor 1/4 Protestants.
PROF. DR H. J. KEUNING
Geschiedenis.
Bij de vrede van Frankfort (Mei 1871), die een einde maakte aan de Frans-Duitse oorlog van 1870-’71, werden de Elzas (behalve Belfort, waar de Fransen zich tijdens de oorlog dapper verdedigd hadden) en delen van Lotharingen, o.a. Metz, door Frankrijk aan Duitsland afgestaan. Elzas en Lotharingen waren 1000 jaar niet verenigd geweest en ook uit anderen hoofde ontstonden vele bestuursmoeilijkheden. In de Elzas was de Duitse inslag het sterkst, Lotharingen voelde hoofdzakelijk Frans. Innerlijke rust hebben de beide landen na hun annexatie dan ook niet gekend. Daarbij kwam, dat in Frankrijk een hevige actie werd gevoerd voor hun terugkeer. De revanche-idee, die na de oorlog van 1870-’71 ZO sterk in Frankrijk leefde. hechtte zich vooral aan het verlies van Elzas-Lotharingen. In 1879 kreeg het land (Reichslande geheten) een eigen regering met een stadhouder aan het hoofd. Later kreeg het ook een Parlement en drie stemmen in de Duitse Bondsraad (1911). Het lag in de bedoeling van de Duitsers, van Elzas-Lotharingen een Bondsstaat te maken als de andere Duitse Bondsstaten.
De stadhouders, vooral de zeer gecultiveerde vorst von Hohenlohe-Schillingsfürst, de latere rijkskanselier die van 1885-’94 in Straatsburg resideerde, deden hun best, de bevolking met de nieuwe stand van zaken te verzoenen. Zij richtten zich echter te veel tot de hogere lagen, die juist het meest verfranst waren. Economisch werd Elzas-Lotharingen automatisch opgenomen in het Duitse Keizerrijk, dat in deze tijd een bloeiperiode beleefde. In het algemeen kon men zeggen, dat Elzas-Lotharingen,,schlecht regiert”, maar „glänzend verwaltet” werd.
De meeste moeilijkheden hadden de Duitsers met het R.K. deel van de bevolking. De pro-Franse richting concentreerde zich ten slotte vooral om de figuur van de abbé Wetterlé, die bij het begin van Wereldoorlog I naar Frankrijk uitweek. De belangrijkste politieke partij, de Elzas-Lotharingse landspartij, werd door clericalen bepaald. Hoe labiel de verhouding van het Reichsland tot het Duitse Rijk altijd gebleven is, bewees zeer duidelijk het beroemde incident van Zabern* in 1913. De door Duitse militairen in dit Elzassische stadje aan de dag gelegde arrogante minachting voor de bevolking (een 20-jarige luitenant zei tot zijn recruten: „Wenn Ihr einen Wackes (scheldnaam voor Elzasser) niederstreckt, dann bekommt Ihr von mir noch zehn Mark”) leidde niet alleen ter plaatse tot grote verontwaardiging, maar ook tot het eerste votum van wantrouwen in de geschiedenis van de Duitse Rijksdag — de regering bleef echter rustig aan —, terwijl het buitenland er het bewijs in zag, dat de Duitsers onverbeterlijke militaristen waren. De dictatoriale wijze, waarop de Duitsers tijdens Wereldoorlog I het Reichsland bestuurden, kon de antipathie van de bevolking alleen maar versterken en toen in Nov. 1918 Franse troepen binnentrokken, werden zij met gejuich ontvangen.
Het verdrag van Versailles (1919) bracht Elzas-Lotharingen weer aan Frankrijk. Het werd opnieuw in drie departementen ingedeeld (Haut-Rhin, Bas-Rhin en Moselle), die eerst van uit Straatsburg, sedert 1925 van uit Parijs werden bestuurd. Dit centralistisch bestuur gaf echter weer tot veel ontevredenheid aanleiding en toen de laïeke Franse regering ook nog de bijzondere positie van de clerus (o.a. in onderwijszaken) ging aantasten, ontstonden moeilijkheden, die nieuwe autonomistische stromingen wakker riepen.
Hoewel Hitler de Duitse aanspraken op Elzas-Lotharingen plechtig had opgegeven, groeiden er vóór Wereldoorlog II contacten tussen Duitse nationaal-socialisten en autonomisten. Toen de oorlog in 1939 uitbrak, werden er dan ook verscheidenen door de Franse regering gearresteerd. De autonomistenleider Roos werd zelfs wegens spionnage gefusilleerd. Dat deze arrestaties niet helemaal overbodig waren, bleek het volgende jaar na de Franse ineenstorting. Hitler verklaarde, dat zijn garantie van de Franse Oostgrens niet langer geldig was, er werd een burgerlijk bestuur ingericht onder Robert Wagner, de Gauleiter van Baden, en in dit bestuur speelden voormalige autonomisten een grote rol. Elzas-Lotharingen werd wel niet geannexeerd, maar verder ten nauwste aan het Reich verbonden. Ook de onderwijstaal werd weer Duits.
In Aug. 1942 vaardigde de Duitse minister van Binnenlandse Zaken een decreet uit, waardoor de Elzassers in feite weer Duitse staatsburgers werden en dus ook Duitse krijgsdienst moesten verrichten. Het verzet, dat groeide, werd op dezelfde wijze als in andere bezette gebieden onderdrukt. Het concentratiekamp Natzweiler in de Vogezen deed in wetenschappelijke wreedheid voor geen ander onder.
Van Nov. 1944 tot Mrt 1945 is in Elzas-Lotharingen vrij zwaar gevochten. Straatsburg werd in Nov. 1944 bevrijd, maar nog in Jan. 1945 liep het gevaar door de Duitsers heroverd te worden. Haguenau en Wissembourg, die in Dec. 1944 bevrijd waren, gingen toen weer verloren en werden pas in Mrt 1945 opnieuw bevrijd. Na de bevrijding van het Franse grondgebied werd de toestand van voor de oorlog weer hersteld. In zoverre levert Elzas-Lotharingen voor de Franse autoriteiten echter nog moeilijkheden op, dat zowel cultureel als ook politiek de Duitse bezetting haar sporen heeft achtergelaten.
Lit.: K. Stählin, Gesch. E.’s (1920); Delahache, Les débuts de radministration française en Alsace-Lorraine (1921); M. Schlenker, Die wirtschaftl. Entwickl. E.’s 1871-1918 (1931); Idem, Das Reichsland Elsass-Lothringen (3 Tle. 1931-1936); F. L’Huillier, Histoire de l’Alsace (1947); H. Büttner, Gesch. des E., 1 (1939); L. Sittler, Gesch. des E. (2 vel. 1938-1940); R. Reuss, Histoire d’Alsace (24e éd. 1925); G. Zeiler, L’Alsace française de Louis XIV à nos jours (1945); R. Reuss, L’Alsace au 17e siècle (2 vol. 1897-1898); Ch. Hoffmann, L’Alsace au XVIIIe siècle (4 vol. 1906-1907) ; Idem, Das E. von 1870-1932 (4 vol., 1936-1938); Idem, L’Alsace depuis son retour à la France (3 vol., Strassbourg 1932-1937); Ch. M. Bopp, L’Alsace sous l’occupation allemande (1940-1945) (1945); G. Schneider, Die elsâssische Autonomistenpartei (1933); H. Mégret, L’Alsace (19492).