Iers econoom (Castle Bellingham 26 Dec. 1823 - Londen 8 Juli 1875), werd in 1856 hoogleraar in de economie te Dublin, in 1859 te Galway en in 1866 aan University college te Londen. Na Stuart Mill was hij de meest vooraanstaande onder de Engelse economen, de laatste belangrijke figuur uit de klassieke school.
Hij was een scherp logisch denker en een voortreffelijk stilist. In 1857 verscheen The character and logical method of political economy (2de dr. 1875), geruime tijd het gezaghebbende werk over object en methode der economie. Deze is volgens hem een zuiver theoretische wetenschap die geen regels voor het handelen heeft te geven en neutraal staat tegenover elk maatschappelijk stelsel. Zij heeft de deductieve methode toe te passen met als uitgangspunt enkele stellingen betreffende het economisch handelen, bestaande uit „certain mental feelings and certain animal propensities in human beings”.
De aldus gevonden economische wetten hebben een abstract en hypothetisch karakter en kunnen noch bewezen noch weerlegd worden door een beroep op de feiten. Bij de behandeling van concrete economische vraagstukken volgt hij echter een andere weg. Vooral The slave power (1862) vestigde zijn naam als econoom. Van betekenis waren ook zijn Essays on the gold question (1859/60).Deze en andere artikelen werden gebundeld in Essays in political economy,theoretical and applied (1873). Tegelijk verschenen zijn Political essays, voor een groot deel handelend over Ierse vraagstukken. Zijn theoretisch hoofdwerk Some leading principles of political economy newly expounded verscheen in 1874. Zijn doel was de Ricardiaanse leerstellingen tegen de toenemende critiek, met name ook die van W.
Stanley Jevons, te verdedigen. De loonfondstheorie, door Mill losgelaten, trachtte hij te handhaven. Ook op andere punten critiseerde hij Mill, o.a. diens productiekosten- en prijsleer. Marshall wees er op dat hij Mill vaak niet juist interpreteerde en vreesde dat zijn poging de klassieke leerstellingen te verdedigen deze eerder zou ondermijnen.
Cairnes’ naam is thans nog vnl. verbonden aan zijn leer van de ,,non-competing groups”, waarmede hij dichter bij de grensnutleer en Jevons kwam dan hij zich realiseerde.
PROF. MR F. DE VRIES
Lit.: A. Gray, The development of economic doctrines (London 1937)» biz. 285 w.; Cliffe Leslie,Essays in political economy (London 1888), Essay IV en VI; Marshall, Mr Mill’s theory of value (1876), ook opgenomen in Memorials of Alfred Marshall (London 1925), blz. 119 w.