Engels dichter van Schotse afkomst (Barrhead, Renfrewshire, n Apr. 1857 - Penzance, Cornwall, 23 Sept. 1909), zoon van een Presbyteriaans predikant was van 1872-1889 onderwijzer in Schotland. In 1878 bezocht hij nog geen vol jaar de universiteit van Edinburgh.
In 1890 verhuisde hij met zijn gezin naar Londen en leefde daar armoedig van zijn pen. Daarvóór had hij reeds enige lyrische drama’s geschreven, maar zonder succes. Hij werd pas bekend door zijn Fleet Street Eclogues (twee series: 1893-1896), In zijn Ballads and Songs is de zwaarmoedige grondtoon van deze Eclogues tot zwartgallig pessimisme geworden (drie reeksen: 1894-1899). Zijn heftige uitdrukkingswijze, zelden ver van het bombastische verwijderd, komt het meest uit in zijn didactisch-rhetorisch werk (Testament of an Empire-Builder, T. of a Vivisector, T.of a Man Forbid, enz.) vol onmiskenbare geestverwantschap met Nietzsche (1901-1902).
Zijn laatste dichtbundel, Holiday and other Poems (1906) bevat een van zijn beste balladen, A Runnable Stag, de verdrinkingsdood van een vervolgd hert.Davidson’s proza-verhalen (Perfervid (1890), Baptist Lake (1894), Earl Lavender (1895) zijn geen romans, maar wat de Engelsen romances noemen, fantastische verhalen vol onmogelijke situaties. Hiervan is Perfervid waarschijnlijk het beste, vooral de tweede helft er van.
Lit.: H. Fineman, J. D., A study of the Relation of his Ideas to his Poetry (Philadelphia 1916); C. A.
Stonehill and H. W., Bibliographies of modern authors II (1925); G. v. Petzold, J. D. u. sein geistiges Werden unter dem Einfluss Nietzsches (1928); B.
I. Evans, Eng. Poetry in the Later 19th G. (1933); P. Thouless, Modem Poetic Drama (1934).