Nederlands theoloog (Vlaardingen 20 Mei 1829 - Arnhem 21 Febr. 1905), studeerde als leerling van Opzoomer te Utrecht. Aanvankelijk meer tot de studie der letteren geneigd, bleef hij toch bij de theologie.
In 1854 werd hij door zijn vader als predikant te Blauwkapel bevestigd. Hij kwam onder invloed van D. Ghantepie de la Saussaye, Vinet, Schleiermacher en „Vermittlungstheologen” als Nitsch en Rothe. Ook het platonisme en de mystiek (von Baader) hebben Gunning’s denken beïnvloed. Als predikant te Hilversum (1857) maakte hij een bekering door en kreeg steeds meer afkeer zowel van het rationalisme der moderne theologie als van dat der starre orthodoxie. In 1861 predikant te ’s-Gravenhage geworden, legde Gunning steeds meer nadruk op het ethisch karakter der waarheid, d.i. op de persoonlijke bekering als voorwaarde om de waarheid te kunnen verstaan en te spreken en op de eenheid van het zedelijke en godsdienstige leven.
Ook zocht hij geloof en wetenschap te verbinden, doordat voor hem de ware wetenschap een verstandelijke verklaring was van het persoonlijk doorleefde geloof. Hoewel Gunning terecht een der vaders van de ethische richting heet, was hij wars van kerkelijke partijvorming. Evenmin was hij in de strijd tegen het modernisme een voorstander van handhaving der belijdenis door middel van leertucht. In 1882 aanvaardde hij het hoogleraarsambt in de dogmatiek te Amsterdam met een rede over Het kruis, de waarheid voor wetenschap en kerk. De beweging der doleantie onder leiding van dr Abr. Kuyper — tegen wie hij reeds eerder de schriftcritiek had verdedigd — scheen hem ongeestelijk en intellectualistisch toe. In 1889 werd hij te Leiden benoemd tot hoogleraar in de wijsbegeerte van de godsdienst en ethiek.
In zijn laatste levensjaren heeft Gunning met dr Hoedemaker het pleit gevoerd voor reorganisatie der Ned. Herv. Kerk als belijdende kerk. DR W. F. DANKBAAR
Bibl.: Het Evangelie en de literatuur (1854) 5 Beginsel en Meeningen (1860); Het kruis des Verlossers (1861); Blikken in de Openbaring (1866-1869); Lijden en Heerlijkheid (1875); Dante (1870); Schillers Taucher (1871); Goethes Faust (1876); Spinoza en de idee der persoonlijkheid (1876); Het leven van Jezus (1878); Het geloof der gemeente als theologische maatstaf in de wijsbegeerte van de godsdienst (1890).
Lit.: J. H. Gunning J.Hzn. e.a., Leven en werken van prof. dr J. H. G., 6 dln, met bibl. (1923-’25); J. H.
Semmelink, prof. dr J. H. G., zijn ontwikkelingsgang en zijne beginselen (1926); K. H. Miskotte, J. H.
G. (1929); O. Noordmans, Geestelijke perspectieven (1930); Th. L. Haitjema, De richtingen in de Ned. Herv. Kerk (1934); M.
J. A. de Vrijer, Gunning Tragicus (1946).