aartshertog van OOSTENRIJK en rijksbestuurder van Duitsland (1848-1849) (Florence 20 Jan. 1782 - Graz 10 Mei 1859), was de zesde zoon van keizer Leopold II (z Habsburg, geslachtslijst), verloor 3 Dec. 1800 de slag bij Hohenlinden tegen Moreau. In de volgende jaren was hij een van de hoofdfiguren van de oorlogspartij in Oostenrijk.
Hij was nauw betrokken bij de Tyroolse opstand van 1809 (z Hofer) en versloeg 16 Apr. 1809 bij Sacile de onderkoning van Italië, Eugène de Beauharnais. Daarna overwon de laatste hem echter bij de Raab (14 Juni), zodat hij niet tijdig terug kon zijn om de catastrophe van Wagram te keren. In 1815 commandeerde hij de reserves aan de Boven-Rijn en wijdde zich daarna aan historische en natuur-wetenschappelijke studiën. In 1848 was hij korte tijd plaatsvervanger van keizer Ferdinand en werd 29 Juni 1848 door het Frankforter Parlement gekozen, rijksbestuurder van het Duitse rijk. Hij verdedigde als zodanig tegenover Von Gagern c.s. het Grootduitse standpunt. Op 20 Dec. 1849 legde hij zijn waardigheid neer.
Hij schreef Der Brandhofer und seine Hausfrau, een verhaal van zijn eigen huwelijk (1827) met Anna Plochl (sedert 1845 gravin van Meran 6 Jan. 1804-4 Aug. 1885), de dochter van een postmeester uit Aussee (ed. Wokaun, 1930). Uitgegeven zijn zijn briefwisseling met graaf Prokesch-Osten (ed. Schlosser 1898) en die met Frederik Willem IV van Pruisen (ed. Kuntzel, 1924).Lit.: Schlosser, Erzh. J. Baptist von Oesterreich (Wien 1880); F. Krones, Aus dem Tagebuche Erzh. Johanns von Oesterreich 1810-1815 (Wien 1891); Idem, Tirol 1812-1816 und Erzh. Johann von Oesterreich (Innsbruck 1890); Von ZwiedeneckSüdenhorst, Erzh. Johann im Feldzuge von 1809 (Graz 1892); Von Glaise-Horstenau, Heimkehr Tirols (1914).