Nederlands Hervormd godgeleerde (Nijmegen 18 Jan. 1867 ’s-Gravenhage 17 Nov. 1923) studeerde te Utrecht van 1885-1891 en promoveerde aldaar in 1891 op een proefschrift over Florentius Radewijns. Na de Ned. Hervormde gemeenten Lopik en Dedemsvaart gediend te hebben, werd hij in 1898 predikant te ’s-Gravenhage.
Hier oefende hij als prediker en zielzorger grote invloed, vooral op jonge mensen. Als hofprediker doopte hij op 5 Juni 1909 prinses Juliana. Van zijn hand verschenen verschillende dogmatische studiën. Belangrijk was vooral zijn baanbrekend werk op liturgisch gebied, met name zijn geschrift Liturgie (1911).Bibl. (verdere werken van G.): Micronius, zijn leven, zijn geschriften, zijn geestesrichting (1895); De Schriftcritiek in hare beteekenis voor den tegenwoordigen tijd; Aan Hare Moeder gegeven, Rede uitgesproken den sden Juni 1909 in de Willemskerk te ’s-Gravenhage bij gelegenheid der Doopsbediening van Hare Koninklijke Hoogheid Juliana; Rechtvaardigmaking bij Paulus, in verband met de prediking van Christus in de Synoptici en de beginselen der Reformatie (1905); De val des menschen (1909); Christologie, Persoon en Werk des Heeren (1911).