Vlaams schilder (Brussel 1568 - Antwerpen 13 Jan. 1625), in zijn tijd bijgenaamd Fluwelen Bruegel, om zijn voorliefde voor fluwelen vesten, was de tweede zoon van Pieter Bruegel de Oudere en leerling van Pieter Goetkind te Antwerpen. Hij vertrok, jong nog, naar Italië, waarschijnlijk in 1589; in 1590 was hij te Napels, in 1593 te Rome, zoals een tekening van het Coliseum, met deze datum, uitwijst.
In 1596 werkte hij te Milaan voor kardinaal Borromeo. Terug te Antwerpen in 1596, werd hij er in 1597 als meester opgeschreven. Naar gedateerde tekeningen aanduiden was hij te Praag in 1604, te Neurenberg in 1616. De aartshertogen Albert en Isabella benoemden hem tot hofschilder in 1609.
Hij was een buitengewoon verzorgd en gaaf schilder, die uitmuntte in landschappen, bloemenen dierstukken, allegorieën en mythologische onderwerpen; hij was ook een handig tekenaar. Vele van zijn werken zijn gesigneerd en gedagtekend, zodat men zijn ontwikkeling kan nagaan. Hij werkte veel met anderen samen, o.m. met Rubens, die zich dan van Bruegel’s schilderwijze bediende.Lit.: K. van Mander, Het Schilderboeck; G. Crivelli, G. Brueghel pittore fiammingo e sue Lettere e quadretti esistenti presso l’Ambrosiana (Milano 1868); A. Pinchart, Archives des Arts, I, p. 52; L. von Baldass, in Cat.
Tentoonst. Die jüngeren Brueghel und ihr Kreis (Wien 1935), p. 8; Leo van Puyvelde, Unknown Works by Jan Bruegel, Burlington Magazine, LXV (1934), pp. 16-24.