(Augustine Aloysius), Iers schrijver (Dublin 2 Febr. 1882 - Zürich 13 Jan. 1941), genoot zijn opvoeding op de school der Jezuïeten, Clongowes Wood College, daarna aan Belvedere College en de Royal University te Dublin. Joyce verliet reeds jong Ierland, leidde een pover bestaan in Parijs en Zwitserland en was leraar aan een talenschool in Triest.
In zijn jeugd onderging hij sterk de invloed van Ibsen. In 1914 publiceerde hij zijn bundel verhalen Dubliners, in 1916 gevolgd door A Portrait of the Artist as a Young Man. Zijn grote werk Ulysses verscheen Febr. 1922 voor het eerst volledig in Parijs. Ondanks een zwakke gezondheid (hij onderging een tiental oogoperaties) heeft hij zijn leven lang hard gewerkt aan een oeuvre van matige omvang. Hij was een kunstenaar die zijn eigen weg ging, voortdurend in felle strijd gewikkeld met de censuur, en die zich nooit om het publiek bekommerd heeft. Hij is dan ook stellig een moeilijk en duister auteur, die weinig medewerking verleende aan zijn nijvere exegeten. Er is een duidelijk verschil tussen het betrekkelijk eenvoudige werk van de jonge Joyce en dat van de rijpere schrijver van Ulysses en Finnegans Wake. Toch is de lectuur van Dubliners en The Portrait onmisbaar als inleiding tot Ulysses. Dit boek beschrijft de omzwervingen door Dublin op één dag (16 Juni 1904, Bloomsday) van het Joodse zakenmannetje Bloom en de jonge intellectueel Dedalus. Finnegans Wake, beurtelings een gezelschapsspel, een volledig verwerkte droom, een familieroman en een wereldgeschiedenis genoemd, is door zijn woordvervormingen, zijn dicht geweven symboliek, mythologische, philologische, filosofische verfijningen voor de argeloze lezer onverstaanbaar.
Als geen ander eist Joyce de lezer op. Joyce lezen betekent meedoen aan zijn schepping.JACQ,. DEN HAAN
Bibl.: Chamber Music (Poems, London 1907); Dubliners (London 1914); A Portrait of the Artist as a Young Man (New York 1916); Exiles: A Play in Three Acts (London 1918); Ulysses (Paris 1922); Pomes Penyeach (Paris 1927); Collected Poems (New York 1937) 5 Finnegans Wake (London 1939); Fragmenten uit dit werk, dat vóór het verschijnen in boekvorm de titel Work in Progress droeg, verschenen afzonderlijk onder verschillende titels van 1928 tot 1934); Stephen Hero, a Part of the First Draft of A Portrait of the Artist as a Young Man (London 1944). Een grammofoonplaat-opname van een gedeelte van Anna Livia Plurabelle, voorgelezen door Joyce zelf, uitgeg. door het Orthological Institute, Cambridge (Engl.).
Lit.: H. S. Gorman, J. J., his First Forty Years (London 1924); P. Jordan Smith, A Key to the Ulysses of J. J. (Chicago 1927); E.
R. Curtius, J. J. undsein Ulysses (Zürich 1929); Our Examination round his Factification for Incamination of Work in Progress, by E. Jolas, Frank Budgen, Stuart Gilbert e.a. (Paris 1929); E. Dujardin, Le monologue intérieur: son apparition, sesorigines, sa place dans l'oeuvre dej. J. (Paris 1931); L.
Golding, J. J. (London 1933); The Joyce Book ed. H. Hughes (London 1933); F. Budgen, J. J. and the Making of Ulysses (London 1934); C. G.
Jung, Wirklichkeit der Seele (Zürich 1934); O. St. John Gogar ty, As I was Going Down Sackville Street: A Phantasy in Fact. (London 1937); H. Gorman, J. J. A Definitive Biography (London 1941» herdr. 1950); H.
Levin, J. J. A Critical Introduction (New York 1941); J. Campbell and H. Robinson, Skeleton Key to Finnegans Wake (New York 1944); A. Bosman, De Revolutie van het woord (Bussum 1947); L.
Edel, J. J. the Last Joumey (New York 1947); R. Kain, Fabulous Voyager (Chicago 1947); J. J. 2 Decades of Criticism, ed. Gi vens (New York 1948); J. den Haan, J. Mythe van Erin (Amsterdam 1948); A.
D. Parker, J. J. (New York 1948); L. A. G. Strong, Sacred River (London 1949); L.
Noel, J. J. and Paul L. Léon (New York 1950); W. Tindall, J. J. His Way of Interpreting the Modem World (New York 1950); Stanislaus Joyce, Recollections of J. J. by hisBrother (1950).