Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

James George FRAZER

betekenis & definitie

Sir, Engels ethnoloog (Glasgow 1 Jan. 1854 - Cambridge 7 Mei 1941), werd in 1907 hoogleraar te Liverpool, in 1921 te Cambridge en was een man van grote eruditie en enorme belezenheid. Zijn cultuurvergelijkende studiën dienden hem telkens vooral tot het beter begrijpen van de klassieke cultuur van Griekenland, Rome en het nabije Oosten.

Frazer’s theorieën, neergelegd in zijn 12 delen tellende Golden Bough en zijn vele andere lijvige geschriften, waren reeds verouderd, voor hij zijn publicistische arbeid beëindigde. Zijn hele werkmethode trouwens stempelt hem als een survival in de wereld der 20ste-eeuwse ethnologen. Hoewel van zulk een wetenschappelijk vermogen, bleek hij toch niet in staat de moderne ontwikkeling in de ethnologie en godsdiensthistorie te volgen. Zo bleef hij steeds aanhanger van de theorie van de oerpromiscuïteit en bleef hij de religie als phase in de ontwikkeling der menselijke cultuur waarderen, welke eerst na een tijdperk van magie kon worden bereikt. Magie en religie bleef hij steeds zien als enkel ontstaan uit de behoefte aan causale verklaring, als een antwoord op vragen, die later op juister wijze door de moderne wetenschap werden beantwoord. Zo zijn zijn werken voor de tegenwoordige ethnoloog van niet veel meer betekenis dan als vindplaats van feiten, welke dan echter nog degelijk in de bronnen in hun verband moeten worden nageslagen. Het is dan ook typisch dat wij Frazer’s werken thans vooral geciteerd vinden door niet-ethnologen, die in de Golden Bough de gegevens bijeen vinden, zonder dat zij de ethnografieën zelf behoeven te raadplegen. Onder hen noemen wij slechts Sigmund Freud, wiens ethnologische beschouwingen (Totem und Tabu) teruggaan op Frazer’s publicaties.

Toch is Frazer van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de ethnologie. Onder zijn schutse en door hem gestimuleerd is belangrijke ethnografische veld-arbeid bijv. in Australië, Melanesië en Afrika tot stand gekomen. Ook de theoretische ethnologie is door zijn arbeid bevorderd en dat waarlijk niet alleen in Engeland. In vergelijking met zijn grote tijdgenoot Tylor is Frazer echter voor de moderne ethnologie van weinig betekenis meer.

PROF. DR H. TH. FISCHER

Bibl.: Adonis, Attis, Osiris (1906); Pausanias and other Greek Sketches (1900); Uitg. v. Ovidius, Fasti in 5 dln (1929); The Fear of the Dead in primitive Religion (1936); Totemism (1887); Pausanias’ Description of Greece, transl. with a comm. (1898, 6 dln, 2de dr. 1913); The Belief in Immortality (3 dln, 1913-1924)7 Lectures on the early history of the kingship (1905); Psyche’s Task (1909, vermeerderde 2de dr., 1920); Totemism and Exogamy (1910, 4 dln); The Magie Art and the Evolution of Kings (1911, 2 dln); The golden Bough (2 dln, 1890, 2de dr. 1900, 3de dr. 7 stkn en bibl. in 12 dln 1913-1915. m. suppl.: Aftermath, 1936; verkorte' uitg. 1922); Folklore in the Old Testament (1918, 3 dln); The Worship of Nature (1926); The magical Origin of Kings (1920); Man, God and Immortality (1927, Ned. vert. 1929); Myths of the Origin of Fire (1930).

Lit.: Th. Besterman, A bibliography of Sir J. G. F. (London 1934); Rob. H. Lowie, The Hist. ofethnol. Theory (1937), blz. 101 vlg.

< >