graaf (20 Juli 1811 - Dharmsala, Pendsjab, 20 Nov. 1863), zoon van de volgende, was in 1841 tot het overlijden van zijn vader lid van het Parlement. In 1842 werd hij gouverneur van Jamaica en in 1846 gouverneur-generaal van Canada, waar het in die dagen zeer onrustig was.
Hij herstelde er de rust en maakte zich verdienstelijk door de uitvoering van het programma van zijn schoonvader, Lord Durham, tot invoering van zelfbestuur. De eerste spoorweg werd aangelegd en tegelijk met de bloei van handel en nijverheid vermeerderde de bevolking door landverhuizing uit Europa; hij bevorderde een goede verstandhouding met de V.S. Als zeer populair man verliet hij in 1854 het Dominion. Hij werd in 1849 verheven tot Baron Elgin. In 1857 nam hij de taak op zich een verwikkeling met China aldaar tot een goed einde te brengen. Hij bezocht Japan en door zijn bemoeiingen werd in Juni 1858 het verdrag van Tientsin gesloten, waarbij enkele havens ook voor Engeland werden opengesteld. Vervolgens sloot hij een verdrag met Japan, tot openstelling van havens ook voor Engelsen. Nauwelijks was hij in zijn vaderland teruggekeerd, of hij werd nogmaals belast met een expeditie naar China, die met de intocht in Peking en de vrede van 1860 eindigde. Onmiddellijk daarna werd hij de eerste direct door de kroon benoemde onderkoning van India, waar hij de wijze politiek van Lord Canning tegenover de Indische vorsten voortzette. Hij verzette zich krachtig tegen het Nederlandse ingrijpen in Atjeh als strijdig met het tractaat van 1824. Op een expeditie naar de grens van Pesjawar stierf hij.Bibl.: Letters and Joumals of James, 8th Earl of Elgin, ed. Walrond (2nd ed. 1873).
Lit.: L. Oliphant, Narrative of the Earl of Elgin’s Mission to China and Japan (2 dln, Edinb. 1859, Ned. vert. 2 dln, Utrecht 1862-’64) ; J. G. Bourinot, J. B., earl of E. and Kincardine (1903); J. L. Morison, The eighth Earl of E. (1928).