Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

James Andrew Broun-Ramsay van DALHOUSIE

betekenis & definitie

markies (Dalhousie Castle, Schotland, 22 Apr. 1812 - 19 Dec. 1860), Engels koloniaal bewindsman, bracht zijn jeugd in Canada door, maar studeerde te Oxford. In 1838, na de dood van zijn vader, werd hij lid van het Hogerhuis; in 1845 voorzitter van de Board of Trade (d.i. minister van Handel).

Hij verdedigde de opheffing van de graanwetten en nam met het ministerie-Peel zijn ontslag. In 1847 werd hij benoemd tot gouverneur-generaal van Brits-Indië. De toestand was hier allerminst stabiel na de eerste oorlog met de Sikhs en nauwelijks was Dalhousie geïnstalleerd of de oorlog brak opnieuw uit, doordat deze soldatenstam beproefde zijn macht, jarenlang in de Pendsjaab gevestigd, terug te winnen tegenover de Britse invloed, die hier een ordelijk bestuur had trachten te vestigen, met behoud van de onafhankelijkheid in naam. De Sikhs werden verslagen en nu werd dit geweldige gebied als een provincie bij Brits-Indië ingelijfd.

Dalhousie heeft steeds dit deel beschouwd als het gebied, waaraan hij het meest verknocht was, en er persoonlijk het bestuur geregeld en veel gedaan voor de welvaart. Hij werd daarom tot markies verheven. In 1851 streed hij tegen de Birmanen en noodzaakte hen tot de afstand van Pegoe. Na die tijd werden vele gewesten onder direct Brits gezag gesteld, waarbij gebruik gemaakt werd van de ontstentenis van manlijke erfgenamen van de inlandse vorsten: adoptie werd niet erkend en opengevallen „lenen” werden geannexeerd.

Dalhousie legde de grondslagen voor een spoorwegnet, opende het Gangeskanaal en bevorderde de uitbreiding van het telegraafnet. Ook voor het bestuur deed hij veel: splitsing van te grote provincies (o.a. Bengalen), betere keuze van ambtenaren, onderwijsbevordering, enz. Hij sloot een verdrag met Afghanistan.

Belangrijk was zijn handelwijze omtrent Audh. Dit laatste overblijfsel van het rijk van de Groot Mogol was nog steeds zelfstandig, maar het bestuur was er schandelijk slecht. Daarom besloot Dalhousie, die van de mening uitging, dat het Engelse bestuur steeds beter was voor de bevolking dan het inlandse, dit ook in Audh in te voeren: de koning werd afgezet en Audh ingelijfd (1856). Deze annexatie en de vele Westerse hervormingen en nieuwigheden waren mede-oorzaak van het uitbreken van de Indische opstand (1857-1858).

Vandaar dan ook later hevige critiek op zijn beleid, waarvan hij slechts in zoverre de verantwoordelijkheid kon afschuiven, dat o.a. enige voorstellen voor een betere verdediging door het Londense bestuur waren verworpen. In 1856 keerde hij met een geschokte gezondheid naar het vaderland terug. Hij was een man, die grote geestkracht en volharding bezat om de plannen tot uitbreiding van het Brits gezag in Indië te volvoeren, maar de door hem gebezigde middelen konden niet altijd de toets van de rechtvaardigheid doorstaan.DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: Arnold, Dalhousie’s administration of British India (2dln, London 1862-1864); Trotter, Life of the Marquis of Dalhousie (London 1889); Sir W. Lee-Warner, Life of the Marquis o! D. (1904).

< >