Frans oudheidkenner (Figeac, dep. Lot, 5 Oct. 1778 Parijs 6 Mei 1867), werd na de voleindiging van zijn studiën bibliothecaris en vervolgens hoogleraar in de Griekse taal te Grenoble.
In 1828 werd hij als conservator der handschriften geplaatst aan de koninklijke bibliotheek te Parijs en in 1848 werd hem het bestuur opgedragen over de boekerij te Fontainebleau. Zijn arbeid is van groot belang geweest voor de palaeografie en de bronnenkennis der Franse geschiedenis.Bibl.: Antiquités de Grenoble (1804); Annales des Lagides (2 dln, Paris 1819) ; Traité élémentaire d’archéologie (2 dln, 1843) ; Lettre sur l’inscription du tempte de Denderah (1806); uitgaven van Les tournois du Roi René (1826) en van Chartes latines sur papyrus du 6me siècle (1837). Voor het prachtwerk van Silvestre, getiteld Paléographie universelle (1839), bezorgde hij met zijn zoon Aimé de tekst. Voorts nog: Lettres des rois, reines et autres personnages des cours de France et d’Angleterre (2 dln, 1843) ; Le palais de Fontainebleau, ses origines, son histoire artistique et politique (2 dln, 1867).