Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Jacques CŒUR

betekenis & definitie

Frans financier en ondernemer (Bourges ca 1400-Chios 25 Nov. 1456), is het merkwaardigste voorbeeld van een groot kapitalist uit de late middeleeuwen. Hij was de zoon van Pierre Coeur, een rijk pelterijenhandelaar te Bourges.

Als medepachter van de munt te Bourges wegens muntvervalsing veroordeeld, ontving hij in 1429 een pardonbrief. Weldra werd hij leverancier van het hof van Karel VII („le roi de Bourges”), waardoor hij vat kreeg op de steeds in geldnood verkerende koning, die hem, ondanks de opgedane ervaring, achtereenvolgens benoemde tot muntmeester te Bourges (1435) en te Parijs (1436), en die hem in 1440 aanstelde tot zijn argentier (d.w.z. hoofd van het hofdepartement dat de persoonlijke uitgaven van de koning administreerde en dat de zorg had voor de koninklijke garderobe en de kroonjuwelen). In 1441 verhief hij Cœur in de adelstand. Jacques Cœur verwierf bovendien privileges die hem in staat stelden op grote schaal zaken te doen.

In 1432 maakte hij een reis door de Levant, waar hij handelsbetrekkingen aanknoopte. Hij onderhield een eigen vloot, met Montpellier als thuishaven, waarmee hij een zeer winstgevende handel dreef op het nabije Oosten, in concurrentie met Venetianen, Genuezen en Catalanen. Als Middellandse Zee-mogendheid sloot hij zelfstandig verdragen. In 1448 gaf paus Nicolaas V hem officieel verlof om met de Muzelmannen te verkeren.

Cœur belegde zijn snel aangroeiend kapitaal in grondbezit en heerlijkheden, maar vooral in tal van ondernemingen. Hij exploiteerde koper- en zilvermijnen in Lyonnais en Beaujolais, zoutpannen en een papiermolen; hij was in vele andere bedrijven geïnteresseerd, pachtte koninklijke inkomsten, dreef geldhandel en speculeerde grootscheeps, doch steeds gelukkig. Deze geniale, maar weinig scrupuleuze zakenman was niet slechts bankier, koopman, reder en industrieel, doch tevens (zeer voordelige combinatie) dignitaris en geldschieter van het hof, gunsteling en raad van de koning. Hij ontving van Karel VII eervolle en lucratieve opdrachten, o.m. die van koninklijk commissaris bij de Staten van Languedoc (1450), en hij werd als gezant afgevaardigd naar Genua (1446), naar de tegenpaus Félix V (1447) en naar paus Nicolaas V (1448).

In 1450 leende hij de koning grote bedragen, waardoor de herovering van Normandie kon worden voltooid. Zijn vermogen wordt op 27 000 000 goudfrancs geschat, een voor die tijd enorm bedrag. Hij bezat fraaie woningen te Parijs, Tours, Montpellier en Lyon; in 1443 begon hij de bouw van het prachtige, nog bestaande, paleis te Bourges, waarin overal zijn trots devies is aangebracht: A vaillans Cuers riens impossible. Zijn rijkdom verwekte echter afgunst en het bleek gevaarlijk de schuldeiser van machtige personages te zijn. In 1451 werd Cœur gearresteerd en op het kasteel van Lusignan bij Poitiers gevangengezet, beschuldigd ’s konings maîtresse Agnes Sorel te hebben vergiftigd.

Deze aanklacht kon niet worden waar gemaakt, maar wegens samenspanning tegen Karel VII — wellicht had hij uit speculatieve overwegingen geld geleend aan de dauphin Lodewijk (XI), die met zijn vader in onmin leefde —, wegens wapenleveranties aan de ongelovigen en wegens bewezen malversaties, werd in 1453 zijn vermogen verbeurd verklaard. Zelf wist hij in 1454 te ontsnappen en na een avontuurlijke tocht het pauselijke hof te bereiken. Paus Nicolaas V verklaarde hem in 1455 vrij van schuld en de nieuwe paus Calixtus III droeg hem in hetzelfde jaar het bevel op over 16 galeien om de Turken te bestrijden. Tijdens deze expeditie is hij op het eiland Chios overleden.

In 1463 heeft Lodewijk XI Jacques Cœur posthuum gerehabiliteerd en diens vonnis vernietigd.Lit.: P. Clément, J. G. et Charles VII (laatste uitg. Paris 1873); L.

Guiraud, Rech. et concl. nouv. sur le prétendu rôle de J. C. (Paris 1900); Ch. de la Roncière, Hist. de la marine franç. II (Paris 1900); L. Borrelli de Serres, Rech. sur divers services publics III (Paris 1910); H.

Prutz, J. C. von Bourges (Berlin 1911); A. B. Kerr, J.

C., merchant prince of the Middle Ages (New York 1927); R. Bouvier, Un financier colonial au XVe siècle: J. C. (1928); A. Gandilhon en R.

Gauchery, L’Hôtel J. C. à Bourges (in: Congrès archéol. de France XCIV, Paris 1932).

< >