Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Jacoba van beieren

betekenis & definitie

(eigenlijk: Jacob; Frans: Jacque, Jacqueline), hertogin van Beieren, gravin van HENEGOUWEN, HOLLAND en ZEELAND (Le Quesnoy 25 Juli 1401 - Teilingen 9 Oct. 1436), was het enige kind van graaf Willem VI (IV) en Margaretha van Bourgondië. In 1406 werd zij, nog overeenkomstig de wens van haar overleden grootvader Philips de Stoute, uitgehuwelijkt aan de drie jaar oudere Franse koningszoon Jan, hertog van Touraine (later van Berry), die in 1415 dauphin werd.

Hij werd met haar in Henegouwen opgevoed, maar stierf reeds 4 Apr. 1417. Twee maanden later verloor zij ook haar vader, die in Aug. 1416 van een vergadering van edelen en steden van Holland en Zeeland de toezegging had ontvangen dat zij Jacoba na zijn dood als landsvrouw zouden erkennen. De opvolging van een vrouw in een leen was steeds een precaire zaak, en de Rooms-koning Sigismund van Luxemburg had zich voor dit geval reeds in 1415 zijn rechten als leenheer voorbehouden. Nog bij het leven van Willem VI werd een verbintenis van Jacoba met Jan IV van Brabant in het oog gevat. De verloving, die ook door haar oom Jan zonder Vrees van Bourgondië gewenst werd, kwam reeds 31 Juli 1417 te Biervliet tot stand, waardoor de graafschappen voor de Bourgondische combinatie behouden bleven. Terwijl Jacoba in Henegouwen zonder moeite als gravin werd erkend (Juni 1417) en zij ook in Holland als zodanig werd gehuldigd, had zij hier toch te kampen met verzet van de Kabeljauwen (z Hoeken en Kabeljauwen).

Dordrecht maakte bezwaar haar te huldigen zolang koning Sigismund haar opvolging niet had bekrachtigd. Deze echter steunde Jacoba’s oom, Jan van Beieren,elect van Luik, die in Sept. 1417 van de Rooms-koning de belofte ontving, dat deze hèm met de drie landen zou belenen. De pretendent werd in Holland door de Kabeljauwen als voogd en ruwaard ingehaald. In Nov. maakten de Kabeljauwse leiders Jan van Egmond en Willem van Arkel zich meester van Gorinchem, doch in Dec. werd deze stad voor Jacoba heroverd, waarbij Arkel sneuvelde. Dit succes werd echter niet door andere gevolgd. Er waren moeilijkheden over de pauselijke dispensatie voor Jacoba’s huwelijk met Jan van Brabant (haar volle neef, z stamboom Bourgondische Huis), die door Martinus V 22 Dec. 1417 werd verleend, doch 5 Jan. 1418 weer werd herroepen op verlangen van Sigismund.

Niettemin trouwde het paar 8 Mrt 1418 te ’s-Gravenhage. Sigismund beleende Jan van Beieren met Jacoba’s graafschappen, en de elect (in Mei zou hij van zijn bisdom afstand doen) werd 26 Apr. door Dordrecht als landsheer gehuldigd. Een belegering van deze stad door Jacoba en Jan IV mislukte; de aanhang van Jan van Beieren groeide. Om erger te voorkomen bracht graaf Philips van Charollais (de latere Philips de Goede) een vergelijk tot stand te Woudrichem (13 Febr. 1419), waarbij de apanage van Jan van Beieren belangrijk werd uitgebreid, terwijl hij vijf jaar lang de regering van Holland en Zeeland met Jan IV zou delen en als erfgenaam van Jacoba werd erkend in geval van haar kinderloos overlijden. Bij het verdrag van St Maartensdijk (21 Apr. 1420) ontving hij bovendien Holland en Zeeland voor 12 jaren van Jacoba’s gemaal in pand. Jacoba verloor zo feitelijk deze landen, waarover Jan van Beieren tot zijn dood in 1425 regeerde.

Gebelgd over de slappe verdediging van haar belangen door haar echtgenoot, met wie zij ook overigens niet harmonieerde en die haar grievend behandelde, verliet zij 11 Apr. 1420 te zamen met haar moeder het Brabantse hof en begaf zij zich naar Henegouwen. Toen Jan IV door het optreden der Staten van Brabant tijdelijk als hertog uitgeschakeld was, deed zij in Oct. 1420 met een Brabants leger een inval in het Z. van Holland, maar weer nagenoeg zonder succes. Teleurgesteld keerde zij in Dec. naar Henegouwen terug, waar zij naar andere hulp uitzag. Zij verbrak het Bourgondische familieverbond, verklaarde haar huwelijk met Jan van Brabant ongeldig en week in Mrt 1421 uit naar Engeland, waar koning Hendrik V haar gastvrijheid verleende. Een huwelijk met ’s konings broeder Humphrey, hertog van Gloucester, werd beraamd en na Hendriks dood in 1422 gesloten. Deze ontwikkeling verontrustte Jan van Beieren niet minder dan Jan van Brabant en Philips de Goede, en hij kwam geheel in het Bourgondische vaarwater.

InNov. 1424 rukten Gloucester en Jacoba met een Engels leger Henegouwen binnen, waar zij door Jan IV en Philips de Goede met succes werden bestreden. Reeds in Apr. 1425 keerde Gloucester naar Engeland terug; Jacoba gaf zich te Bergen aan Philips van Bourgondië over, die haar te Gent gevangen zette (Juni). Inmiddels was Jan van Beieren overleden (6 Jan. 1425), waarschijnlijk ten gevolge van een poging tot vergiftiging door Jan, heer van Vliet, die gehuwd was met Jacoba’s bastaardzuster Beatrix. Jan IV herkreeg als graaf de regering over Holland en Zeeland, die hij echter reeds 19 Juli voor 12 jaren overdroeg aan Philips de Goede (nu Jacoba’s naaste erfgenaam) als ruwaard. Gouda en Schoonhoven waren in handen van de Hoeken, die zich ook van Oudewater meester maakten. Hier voegde Jacoba zelf, die 31 Aug. uit de Gravensteen te Gent ontsnapt was, zich bij hen om, met hulp uit Utrecht, Holland te veroveren.

Een verwoede en wisselvallige strijd volgde. De 21ste Oct. behaalde Jacoba een overwinning bij Alphen, doch een haar te hulp gezonden Engelse strijdmacht onder Lord Fitzwalter, met Hoekse partijgangers versterkt, werd 13 Jan. 1426 door Philips de Goede bij Brouwershaven verslagen. In Mrt kwam de plattelandsbevolking van Noord-Holland tegen Philips in opstand. Met Jacoba’s Hoeken verenigd sloegen zij het beleg voor Haarlem, dat zij evenwel niet konden nemen, al dreven zij een leger dat tot ontzet aanrukte in een tweede slag bij Alphen terug (30 Apr.). Nadat de Bourgondiërs bij Hoorn de rebellen hadden verslagen (Juli), verliep de grote boerenopstand geheel. Kennemers, Westfriezen en Waterlanders werden streng bestraft (13, 20 en 22 Aug.).

In de loop van 1427 bleek het militaire overwicht van Philips (na de dood van Jan van Brabant ook regent van Henegouwen) steeds sterker, zowel in Holland als in het Nedersticht, waar de partij van de postulaat Rudolf van Diepholt Jacoba steunde. Geen hulp kwam van Gloucester, die integendeel een bestand met Philips sloot en, toen 9 Jan. 1428 te Rome beslist was dat Jacoba’s huwelijk met Jan IV wettig en geldig was, met zijn maitresse Eleonora Cobham trouwde. Jacoba gaf de strijd op: 29 Juni 1428 sloot zij met Philips een wapenstilstand, die 3 Juli gevolgd werd door de Zoen van Delft. Jacoba erkende haar neef als ruwaard en erfgenaam, bleef in naam gravin en behield een deel van de inkomsten (gewijzigd bij verdrag van Valenciennes, 24 Jan. 1429). Zij overtrad een van de bepalingen van de overeenkomst door in de zomer van 1432 in het geheim voor de 4de maal te huwen (een nog niet opgehelderde kwestie), en wel met de Kabeljauw Frank van Borselen, een der gouverneurs van Holland en Zeeland. Philips, hiervan verwittigd, kwam in Oct. naar Holland en dwong Jacoba bij verdrag van 12 Apr. 1433 haar graafschappen volledig af te staan.

Zij ontving een aantal steden en landen (Voorne, Zuid-Beveland, Tholen, Leerdam enz.) en inkomsten. Nadat de Bourgondische hertog zijn toestemming had gegeven werd haar huwelijk met Frank van Borselen openlijk voltrokken (1434). Als titulair hertogin en gravin van Oostervant verbleef Jacoba nog enkele jaren op het slot te Teilingen of op haar Zeeuwse bezittingen, totdat zij, nog jong, aan tering overleed.DR A. G. JONGKEES

Lit.: F. v. Löher, Jakobaa von Bayem und ihre Zeit (2 dln, 1862-1869); Idem, Beitrage zur Gesch. der J. v. B. (in: Abhandl. d. Hist. Classe der K. Bayer.

Akad. d. Wissensch. X, 1867); F. de Potter, Gesch. v. Jacoba v. Beieren (Mémoires couronn. Acad.

Roy. de Belg., coll. in-8°XXXI, 6,1881) ;R. Pu tnam, A Mediaeval Princess (1904); J. G. Frederiks, Het geheim huwelijk van gravin J. (in: Bijdr. Vad. Gesch. 3de r. yill, 1894); Th. v.

Riemsdijk, De opdracht v. h. ruwaardschap v. Holl. en Zeel. aan Philips v. Bourg. (Verhand. Kon. Akad. v. Wetensch., Letterk., n.r.

VIII, 1, 1906); G. Gysels, Le départ de Jacqueline de Bavière de la cour de Brabant (in: Miscellanea historica L. van der Essen I, 1947). Als literair thema: W. G. E. Pe le tier, J. v.

B. in het Ned. Treurspel, diss. Amsterdam (1912).