de tiende letter van ons alphabet, is een letter die in het Latijnse alphabet nog niet voorkomt en door een kleine vervorming uit de I ontstaan is. In de Middeleeuwen ontstond de gewoonte de I tot J te verlengen, als deze op een opvallende plaats stond, speciaal aan het begin van een woord.
In het laatste geval was de I dikwijls een consonant en zo kreeg het teken J op den duur uitsluitend consonantische waarde. De differentiatie tussen I en J begint in de 14de eeuw, maar krijgt pas in de 17de eeuw haar beslag. Hoewel het Latijn het J-teken niet kent, hebben Nederlandse geleerden in de 16de en 17de eeuw het in hun uitgaven van Latijnse schrijvers ingevoerd. De klankwaarde van het teken j verschilt al naar gelang van de taal. In het Frans stelt het een palatale sisklank (zj) voor, in het Engels een palatale affricaat (dzj), in het Spaans een gutturale scherpe spirant (ch). Opmerking verdient nog, dat de j die als tweede element van een diphthong optreedt, in het Nederlands als i geschreven wordt (mooi).In de scheikunde is J het atoomteken voor jodium, in de natuurkunde voor Joule, in de internationale telegrafie voor Jour, d.w.z. dagtelegrammen die van ’s avonds tien uur tot ’s morgens zes uur niet besteld worden.
Afkortingen:
J.C. ook wel J. Chr. = Jezus Christus,
J. n. C. = Jaren na Christus;
J. v. C = Jaren voor Christus;
jq = jaargang;
Jhr — Jonkheer;
Jkvr. = Jonkvrouw;
jl. = jongstleden;
J.P. = Justice of peace (vrederechter);
jr = junior;
J. u. d. = juris utriusque doctor (meester in de beide rechten);
Jz. = Janszoon.