Zweeds groot-industrieel (Kalmar 2 Mrt 1880 - Parijs 12 Mrt 1932), bezocht de technische hogeschool te Stockholm en was vervolgens als ingenieur en bouwondernemer werkzaam in de V.S. en Zuid-Afrika. In 1907 naar zijn vaderland teruggekeerd, richtte hij te zamen met Paul Toll de bouwonderneming Kreuger & Toll op, die later de holding-company van het grote Kreuger-concern zou worden.
In 1911 liet Kreuger het bouwbedrijf varen en hij begon zich toe te leggen op de lucifersindustrie. Dit werd het begin van zijn fabelachtige opkomst. Een aantal kleine fabrieken werd onder zijn leiding verenigd en in 1917 richtte hij de Svenska Tándstick A.B. op. Tijdens en na Wereldoorlog I namen zijn ondernemingen een steeds groter vlucht. In tal van staten wist hij het lucifersmonopolie te verkrijgen in ruil voor staatsleningen. De Zweedse kapitaalmarkt werd te klein, om als basis te dienen voor het Kreuger-concern en in toenemende mate werd Engels en Amerikaans kapitaal aangetrokken. Reeds in 1919 werd de International Match Corp. opgericht. Ook buiten het terrein der lucifersindustrie breidde Kreuger zijn activiteit uit. Zo beheerste hij de grootste Zweedse erts-onderneming, de A.B. Grängesberg, volkomen, verder had hij belangen in banken, hout- en cellulose-ondernemingen, telefoon- en telegraafmaatschappijen, enz. De structuur van het concern was buitengewoon gecompliceerd en bleek ten slotte niet geheel op reële basis te berusten. Toen de wereldcrisis haar funeste invloed deed voelen, zag Kreuger geen uitweg meer uit de moeilijkheden; door zelfmoord onttrok hij zich aan de consequenties. Na zijn dood werden verscheidene directeuren van zijn concern tot gevangenisstraffen veroordeeld.Lit.: G. Schwarzenberger, DieK.Anleihen (München 1931); W. Stoneman, Life and Death of I. K. (1932); M. Georg, Der Fall K. (1932); O. Walter, U. Belart u. Th. Keiler, I. K. die Katastrophe (Olten 1932; Ned. vert.: U. Belart, Th. Keiler en E. B. Heinertz, Opgang en ondergang v. I. K., Amsterdam 1933); A. Marcus, Kreuger und Toll als Wirtschaftsstaat u. Weltmacht (1932); P. Elbogen, Die Kometen d. Geldes (1933); G. Solovey tchik, Financier: The Life of I. K. (London 1933).