(orrisoil of Veilchenwurzelöl) wordt gewonnen uit de gedroogde wortelstokken van verschillende soorten van het tot de fam. der Iridaceeën of Lisachtigen behorende geslacht Iris, vooral van I. pallida Lam., doch ook wel van I. germanica L. en I. Florentina L. Cultuur heeft hoofdzakelijk in Italië (de provincie Florence) doch ook bij Grasse in Zuid-Frankrijk plaats.
Men oogst meestal na drie jaren de, verse, reukeloze wortelstokken, droogt ze en slaat ze gedurende 2 tot 3 jaar op; gedurende die tijd ontwikkelt de zwakke viooltjesgeur zich, vermoedelijk door splitsing van het glucoside iridine. Door stoomdestillatie (rendement o,1 -0,2 pct) kan men er, na vermalen, een product uit bereiden, dat zeer veel vetzuur, vooral myristinezuur bevat, vrij vast is en daarom wel „concreet” genoemd wordt, een naam die in de regel alleen voor, door extractie bereide, producten gebruikt wordt (z extraheren). Extractie heeft tevens plaats met 95-pct-ige hete alkohol, met petroleumaether of met benzine; dit laatste geeft een product met veel harsen en gommen. Irisolie is een bij kamertemperatuur gelig-witte, tamelijk harde massa, met sterke viooltjesgeur, ze smelt bij 40-50 gr.C. tot een gele of geelbruine vloeistof; ze bestaat voor 10-15 pct uit iron C14H220, een keton, het eigenlijk geurgevende bestanddeel, dat ook in de wortelstokken van het viooltje voorkomt en verder voor 85 pct uit het volkomen reukeloze myristinezuur. Iron kan men er zuiver uit verkrijgen, door het myristinezuur met verdunde kaliloog te verwijderen, uit te schudden met aether en het aetherextract met stoom te destilleren. Irisolie wordt gebruikt in de parfumerie en bij de bereiding van suikerwerk.DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Gildemeister u. Hoffmann, Die aether. Öle, II, 2de dr. (Miltitz 1913), blz. 276-281; Naves and Mazuyer, Natural Perfume Materials, p. 281 (New York 1947); Guenther: The Essential Oils, II (New York 1949), p. 466-474.