Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Inwendige of interne geneeskunde

betekenis & definitie

is een historisch gegroeid begrip, dat zich niet scherp laat definiëren. Het heeft zich ontwikkeld door beperking en verdieping van het eerste deel der klassieke onderscheiding in genees-, heel- en verloskunde.

De inwendige geneeskunde betreft niet alleen de ziekten en functiestoornissen der „inwendige organen” d.w.z. de borst- en buikingewanden, maar ook tal van ziekten van meer algemene aard, zoals infectieziekten, rheumatische aandoeningen, allergische ziekten, endocrine ziekten, bloedziekten, vergiftigingen en stofwisselingsstoornissen. Hoewel de psychiatrie en de neurologie reeds in het begin van deze eeuw van de inwendige geneeskunde moesten worden losgemaakt, treft men in menig modern leerboek der inwendige geneeskunde nog een belangrijk gedeelte aan, dat gewijd is aan neurologie, terwijl de belangstelling voor het verband tussen geestelijke en lichamelijke stoornissen juist de laatste tijd weer wordt geactiveerd door onderzoekingen, verhandelingen, tijdschriften en verenigingen voor ’’psychosomatische” geneeskunde. De inwendige geneeskunde bestrijkt dit hele gebied min of meer en de artsen, die zich hierop in het bijzonder toeleggen, noemt men internisten. Vele onderdelen van dit gebied vormen echter, vooral in technisch opzicht, het domein van andere specialisten, zoals chirurgen, urologen, gynaecologen, röntgenologen, laboratoriumartsen. Bij menige ziekte van inwendige organen zal niet de internist maar bijv. de chirurg het beste hulp kunnen bieden (bijv. acute appendicitis, maagperforatie). Bovendien is het genoemde gebied zo uitgestrekt en zijn de vorderingen der wetenschap in de laatste decennia zo ver gegaan, dat er niemand meer is, die dit alles in bijzonderheden zou kunnen beheersen. Dientengevolge is de interne geneeskunde meer en meer verdeeld onder allerlei orgaanspecialisten als maagdarmartsen (gastro-enterologen), hartartsen (cardiologen), longartsen, tuberculose-artsen, bloedspecialisten (haematologen), specialisten voor stofwisselingsziekten, endocrinologen, allergisten, rheumatologen.

De kindergeneeskunde of paediatrie, d.i. de inwendige geneeskunde van zuigelingen en jonge kinderen, is al lang als zelfstandig specialisme erkend en tegenwoordig beoefenen enkele artsen de geriatrie, de inwendige geneeskunde van oude mensen, als specialisme. De laatste jaren schrijdt de ontwikkeling zo snel voort, dat er al specialisten zijn, die bijv. nog slechts een onderdeel van de cardiologie tot hun arbeidsterrein maken of die zich uitsluitend toeleggen op een enkele tak van laboratoriumonderzoek. Deze ontwikkeling draagt in wetenschappelijk opzicht grote vruchten maar zij heeft ook schaduwzijden. Want deze verdeling is kunstmatig, en de mens, ook de zieke mens, is een geheel. Bovendien bestaat het gevaar, dat de diepgaande specialisatie op een klein gebied leidt tot eenzijdigheid en verwaarlozing van andere aspecten. De ontwikkeling der moderne geneeskunde met haar onvermijdelijke specialisatie en superspecialisatie vereist derhalve — willen haar vruchten de zieken optimaal ten goede komen — een zeer intensieve samenwerking tussen de meer algemeen georiënteerde artsen en de verschillende specialisten, alsook tussen deze laatsten onderling.

Ook in dit opzicht heeft de internist een belangrijke taak, doordat hij een groot terrein bestrijkt en zich vaak op de grensgebieden tussen de specialismen beweegt. Een voorbeeld hiervan is de toenemende mate waarin de internist betrokken wordt in de voor- en nabehandeling bij grote operaties.DR. H. J. VIERSMA.

< >