Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Interferentie

betekenis & definitie

is het samenwerken van twee of meer trillende bewegingen. Wanneer verschillende water-, geluid-, of lichttrillingen in één punt samenkomen, dan is de uitwijking gelijk aan de resultante van de verschillende trillingen.

Bij de interferentie kunnen zich verschillende gevallen voordoen: de verplaatsingen, die de verschillende trillingen ieder voor zich bewerken, kunnen verschillende hoeken met elkander maken, zij kunnen verder verschillen in amplitudo en trillingsduur. Interfereren inlopende en teruggekaatste golven, dan hebben deze uiteraard gelijke trillingsduur. Er ontstaan dan staande golven.Bij de interferentieproef van Quincke leidt men het geluid van eenzelfde geluidsbron langs twee wegen (bijv. buizen) van verschillende lengte naar eenzelfde oor. Is het wegverschil tussen de twee wegen een halve golflengte, dan doven de twee golven elkaar uit, bij een hele golflengte wegverschil versterken ze elkaar.

Van grote betekenis is de interferentie van het licht. Het eenvoudigste interferentieverschijnsel verkrijgt men, als men twee kleine, dicht bij elkander liggende openingen a en b door een verwijderde lichtbron verlicht. De lichtstralen, die door deze openingen heen gaan, worden op een scherm SS opgevangen. In het punt M, dat symmetrisch ligt ten opzichte van a en b, zullen de beide lichtstralen in dezelfde phase verkeren, waardoor zij elkander versterken. Wanneer daarentegen het verschil van Nb en Na een oneven aantal halve golflengten bedraagt, dan zullen de trillingen in N elkander opheffen, zodat het licht daar verdwijnt (z buigingsverschijnselen). Voor het interfereren van lichtstralen is nodig, dat ze cohaerent zijn, d.w.z. in een vaste phasebetrekking tot elkaar staan.

Plaatst men bij a en b verschillende lichtbronnen, dan zijn deze incohaerent, d.w.z. het onderlinge phaseverschil ligt niet vast, maar verspringt voortdurend. Verlicht men echter de twee spleten met eenzelfde lichtbron, dan verspringen de beide phasen tegelijk, de lichtbundels zijn cohaerent.

Ook de kleuren van dunne vliezen (bijv. olielaagjes op water of zeepbellen) berusten op interferentie tussen de stralen, die aan de bovenkant, en die aan de onderkant van het vlies teruggekaatst worden. Door de ongelijkwaardigheid van de terugkaatsing aan de onder- en bovenkant (te vergelijken met los en vast uiteinde) komt er een extra phase-verschil ter waarde van een halve golflengte bij. Die kleuren, waarvoor het wegverschil een heel veelvoud van de golflengte is, doven dus uit. Door het ontbreken van deze lichtsoorten uit het opvallende witte licht ontstaat de complementaire kleur. Zo ontstaan ook de ringen van Newton aan het „luchtvlies van veranderlijke dikte” tussen een flauw gewelfde lens en een er tegenaan gedrukte glasplaat.

Behalve geluid, licht en röntgenstralen vertonen ook electronen- en neutronenstralen interferentie en buiging, ten gevolge van hun de Broglie-golflengte (z materiegolven en golfmechanica).

< >