is de naam, sedert de jaren ’60 der 19de eeuw gegeven aan de bevolkingsgroep in Rusland, die men elders intellectuelen noemt. Anders dan in West-Europa en Noord-Amerika, waar deze groep in het algemeen in de burgerklasse opgaat, stond zij in het oude Rusland min of meer apart (de bourgeoisie was er nog zwak ontwikkeld) en in meerderheid tegenover het tsarisme, dat haar vrijheden beknotte.
Soms wordt onder intelligentsia speciaal de oppositioneel-politiek gerichte liberale of révolutionnaire groep ontwikkelden verstaan. De intelligentsia juichte de Februari-revolutie van 1917 toe, doch verzette zich tegen de proletarische Oct.-Revolutie van dat jaar; gedeeltelijk emigreerde zij, gedeeltelijk werd zij geliquideerd, een ander deel werd ten slotte in het gareel van de Sovjet-staat gespannen, waar zij verloren ging in de sindsdien opgekomen nieuwe intelligentsia. Het woord wordt in ruimere zin ook toegepast op de (vooruitstrevende) intellectuelen van andere tijdperken en andere landen.Lit.: D. N. Owsjaniko-Koelikowskij, Istorija roesskoj intelligentsii (Petersburg 1911); Dmitri Mirsky, The Intelligentsia of Great Britain (1935); F Braun, Über die russ. ,,Intelligenz” in: W. Goetz-Festschr. (1927), blz. 362-376; Logan Wilson, The Academie Man, A Study in the Sociology of a Profession (2nd ed., 1948).