Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Inlands bezitrecht

betekenis & definitie

(Indonesisch bezitrecht) op grond is een rechtsfiguur, die slechts te verstaan is door dit recht te beschouwen in het raam van het totale Indonesische grondenrecht. Indonesische rechtsgemeenschappen, dorpen, stammen enz. noemen een bepaald grondareaal daarom het hunne, omdat dit areaal allereerst strekt tot nut en profijt van de genoten dezer gemeenschappen.

De in zo’n gemeenschap georganiseerde groep oefent op dat areaal het beschikkingsrecht uit. Profiteert de groep in haar geheel van de grond door gezamenlijke jacht, gemeenschappelijk zamelen van producten of groepsgewijs ontginnen, dan ontstaat er nog geen recht van de afzonderlijke groepsgenoot, dat zich als zijn eigen recht tegenover het beschikkingsrecht van de groep aftekent.Hierin komt verandering zodra de afzonderlijke groepsgenoot geheel of gedeeltelijk op het areaal in zijn bestaan gaat voorzien. Het gevangen wild en de gezochte producten worden dan zijn bezit en bij ontginning van een stuk wildernis is hij gerechtigd tot de ontgonnen grond. Is de landbouw nog in het stadium van roofbouw, zodat de ontginning na één of twee jaar verlaten wordt om de bodem gelegenheid te bieden zich gedurende een reeks van jaren te herstellen, dan heeft de ontginner gedurende die één- of tweejarige bemoeienis slechts een individueel genotrecht uitgeoefend. Mocht hij zich echter blijvend met de eenmaal ontgonnen grond gaan bemoeien door er bijv. een boomgaard, een rubber- of koffietuin op aan te leggen, er een vloeiakker of een visvijver van te maken enz., dan verwerft hij een vaster recht op die grond, dat men Indonesisch bezitrecht noemt. Aangezien zulke grond in Indonesisch bezitrecht deel blijft uitmaken van het beschikkingsareaal der gemeenschap, ontstaat er een zekere wisselwerking tussen het oudere beschikkingsrecht en het jongere bezitrecht. Juist het beklemd zijn in het beschikkingsrecht der gemeenschap maakt, dat het Indonesisch bezitrecht zich met Westerse eigendom niet laat gelijkstellen.

Slechts in die streken, waar het beschikkingsrecht zich niet meer sprekend laat gelden, zoals in Atjèh, West-Java, Madoera en Bawean alsook in de grote steden, is een vrijer Indonesisch bezitrecht op grond ontstaan, dat men Oosterse eigendom zou kunnen heten en dat veel essentieels met het Westers eigendomsrecht gemeen heeft. Een generieke Indonesische naam voor Indonesisch bezitrecht ontbreekt meestal, wel kent men er leenwoorden voor zoals miliq (Arabisch) en droewë (Sanskrit). De gronden zelf onderscheidt men op Java in jasan (zelfontgonnen grond), poesaka en asli (geërfde en aangekochte grond). Overigens volstaat de Indonesiër er mee, zijn bezitrecht aan te duiden door te spreken van „mijn tuin, mijn vloeiakker enz.”

In de gouvernementele bepalingen vinden we het Indonesisch bezitrecht bij voorkeur aangeduid als erfelijk individueel gebruiks- of bezitrecht, zo o.a. in de bekende proclamatie van Sloet (S. 1866: 80) en in het Agrarisch Besluit (S. 1890: 118 a. 3 en 4), hoewel het recht noch individueel, noch erfelijk behoeft te zijn. S. 1872: 117 regelde de mogelijkheid tot vervanging van dit zgn. inlands erfelijk gebruiksrecht door agrarische eigendom. S. 1875: 179 bepaalde, dat het erfelijk individueel gebruiksrecht op grond niet vatbaar is voor vervreemding door Inlanders aan niet-Inlanders, zodat alle overeenkomsten, die zodanige vervreemding, rechtstreeks of zijdelings, ten doel hebben, van rechtswege nietig zijn. Dit belangrijke Staatsblad heeft tot gevolg gehad, dat in Indonesië de bevolking in haar grondbezit werd beschermd (z: communaal bezit).

Lit.: C. van Vollenhoven, Het adatrecht van Ned.-Indië, (2 dln,1918-’31i); Encyclopaedie van Ned.-Indië, I (1917), 88; B. ter Haar Bzn, Beginselen en stelsel van het adatrecht (1936, 2de dr. 1946).

< >