Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

IJSBREKER

betekenis & definitie

(1), of ijsbok, is een in plattegrond V- of wigvormig paalwerk, dat dakvormig is afgedekt met stroomafwaarts oplopende rug of nok. Zij werden op bovenrivieren op enige afstand stroomopwaarts van brugpijlers geplaatst om grote ijsvelden te verdelen ter afdrijving door de brugopeningen.

(2), vaartuig voor het openbreken van een met ijs bedekt vaarwater, van zeer sterke constructie en machinevermogen, en zo gevormd, dat het bij zware ijsgang omhoog wordt getild in plaats van samengedrukt. Dit leidt tot een brede bouw en een van voren oplopende kiel, zodat de boeg bij enige stuurlast makkelijk op het ijs kan worden gevaren; daarna pompt men het ballastwater naar voren, tot het voorschip door het ijs heen zakt. Sommige typen zijn voorzien van een voorschroef, die water onder het ijs wegmaalt, waardoor dit zijn steun verliest en eerder bezwijkt. Dun ijs kan als regel door eenvoudig rammen worden gebroken, waarbij het vaartuig telkens achteruit stoomt en dan met vaart tegen de ijslaag botst. Door de grote breedte is de gemaakte geul als regel wijd genoeg voor grote vrachtschepen.

De eerste moderne ijsbreker voer in 1870 van St Petersburg op Kroonstad. In Nederland gebruikt men vaak holle, losse, snebvormige lichamen, die geballast zijn en door een sleepboot worden opgeduwd; ze breken het ijs naar boven open.

IR R. F. SCHELTEMA DE HEERE.

< >