Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Hout conserveren

betekenis & definitie

dient om het hout dat als materiaal in technische werken wordt gebruikt tegen bederf te beschermen. De voornaamste vijanden van het hout zijn schimmels, insecten en het vuur.

Verven geeft een zeer onvolledige bescherming omdat de verf maar zeer weinig in het hout dringt en de verflaag gemakkelijk beschadigd wordt, terwijl barsten in de verflaag het hout weer aan bederf blootstellen.

De eenvoudigste methode om hout te impregneren bestaat daarin dat men het in open vaten brengt en met een oplossing van het conserveermiddel in water of olie overdekt. Het hout zuigt dan door de capillaire werking een gering deel van de vloeistof in zich op. Alleen voor het impregneren van houten palen en masten met behulp van sublimaatoplossing wordt deze methode nog gebruikt. De toepassing van sublimaat voor dit doel werd door Homberg (1705) het eerst beschreven, maar het werd pas toegepast van 1823 af, op voorstel van Kyan. Daarom noemt men deze methode kyaniseren.

Een belangrijke verbetering vormde de door Boucherie (1846) uitgevonden methode om het sap van vers geveld hout te verdringen door een oplossing van 1—1,5 pct kopersulfaat oplossing. Deze vloeistof verdringt dan het houtsap dat aan het andere einde van de stam naar buiten komt. Deze methode geeft een veel intensiever impregnering van het hout dan het kyaniseren.

De nieuwste methoden brengen het hout in een impregneercylinder waarin het eerst aan een hoog vacuum wordt blootgesteld, waardoor de lucht zoveel mogelijk uit het hout verwijderd wordt. Daarna laat men de hete impregneervloeistof toelopen en deze onder een druk van 6-10 atm. op het hout inwerken totdat dit er mee verzadigd is. Hierdoor wordt de meest intensieve impregnering bereikt, terwijl het hout zodanig verwarmd wordt dat de niet impregneerbare delen gesteriliseerd worden. Deze methode wordt in verschillende variaties toegepast.

Een groot aantal in water oplosbare conserveermiddelen zijn in de loop der tijden aanbevolen, met min of meer succes.

Daaronder spelen verbindingen van kwik, koper, zink, ijzer, fluorium, een belangrijke rol. Onder de olieachtige impregneermiddelen speelt creosoot de voornaamste rol. De hoogkokende fractie der creosootolie is een voortreffelijk conserveermiddel. Ook hout- en turfteerdestillaten kunnen hiervoor dienen, soms gemengd met creosoot, maar de productie van deze stoffen is gering, zodat ze van ondergeschikte en locale betekenis zijn. Petroleum heeft slechts een gering schimmelwerend vermogen en komt dus op zichzelf niet voor de houtconservering in aanmerking. Gemengd met creosoot wordt het echter gebruikt in landen die veel petroleum en niet genoeg creosoot produceren.

De houdbaarheid van het hout wordt door de conservering enorm vergroot, zoals uit de cijfers blijkt. Deze variëren natuurlijk met de houtsoort en met het doel waarvoor het hout gebruikt wordt. Voor dwarsliggers bijv. steeg de gebruiksduur van geconserveerd hout ten opzichte van niet geconserveerd hout: voor dennenhout van 5 op 18 jaar; voor eikenhout van 13½2 op 25 jaar; voor beuken hout van 2½ op 30 jaar.

Lit.: Ullmann, Enzykl. der techn. Chemie. Bd VI (1930), p. 150.

< >