is een complex van linies en stellingen in Westelijk Nederland, dat in 1922 onder deze naam werd samengevoegd en onder eenhoofdig bevel gesteld.
Het gebied waarover de Commandant Vesting Holland bij mobilisatie het militair gezag uitoefende omvatte de prov. Noord-Holland, met uitzondering van het noordelijkste deel — het gebied van de stelling van Den Helder —; de prov. ZuidHolland; het grootste deel van de prov. Utrecht; een klein deel van de prov. Gelderland; een aantal gemeenten van de prov. Noord-Brabant; vrijwel de gehele Zuiderzee (later IJselmeer) en de territoriale zee langs het kustfront.
De stelling Amsterdam, gereedgekomen in het begin van deze eeuw, was een kringstelling en vormde het reduit van de landsverdediging doch verloor als zodanig aan betekenis met het toenemen van de drachten van het geschut.
Bij de vesting Holland onderscheidde men het kustfront met permanente verdedigingswerken bij IJmuiden en Hoek van Holland, het zuidfront dat zich uitstrekte langs het Haringvliet en Hollandsch Diep naar de Biesbosch en het oostfront gedekt door uitgebreide inundaties*.
Deze fronten waren voor de bevelvoering onderverdeeld in groepen, die elk weer uit twee of meer vakken bestonden.
In Wereldoorlog I is de Nieuwe Hollandse Waterlinie bezet geweest en waren, o.a. door het opvoeren van het peil van het boezemwater en het opzetten van het water in de sloten van het gebied, voorbereidende maatregelen getroffen om zo nodig de inundatie snel te kunnen stellen.
Gedurende Wereldoorlog II heeft de vesting Holland zowel bij het begin als bij het einde van de oorlog een belangrijke rol gespeeld bij de krijgsverrichtingen (z Nederland, geschiedenis, en Wereldoorlog II).