was de smalle strook duinen tussen de Noordzee en de voormalige Wijkermeer, d.i. het westelijk deel van het voormalige IJ. Deze strook grond werd in 1876 doorgegraven voor de aanleg van het Noordzeekanaal.
In figuurlijke betekenis wordt deze term gebruikt in de zin van: Nederland op zijn zuinigst, kleingeestigst, misschien voor het eerst door Vict. de Stuers in De Gids (1873).