Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HERRNHUTTERS

betekenis & definitie

(Hernhutters). In 1722 weken een aantal Protestanten (de oude Hussieten, vandaar: Broedergemeente, Moravische Broeders) uit Moravië en Bohemen en vonden onder leiding van Christian David bescherming bij Ludwig graaf von Zinzendorf te Berthelsdorf, Oberlausitz; zij woonden daar „Unter des Herm Hut” (vandaar hun naam) en sloten zich vooreerst bij de Lutherse gemeente aan.

Zinzendorf echter vormde een huisgemeente van bekeerden, waartoe geheel Herrnhut overging onder zijn en Watteville’s leiding (1727); 13 Aug. van dat jaar vierde de nieuwe gemeente haar eerste eigen Avondmaal (deze datum wordt als stichtingsdag beschouwd). Organisatie en confessie ontving zij van Zinzendorf. Terwijl de Confessie oorspronkelijk drie vormen kende (Moravische, Lutherse, Gereformeerde) om niemand de toetreding moeilijk te maken, werd zij later uitgesproken Luthers. De organisatie kent bisschoppen, presbyters of oudsten, diakenen; Zinzendorf werd in 1737 gewijd en bereisde sedertdien de aangesloten Duitse gemeenten. De gemeente werd in groepen (koren) verdeeld naar geslacht, ouderdom, levenswijze elk onder een geestelijke en een economisch leider, leden van het college van oudsten, waarboven de 10-jaarlijkse synode staat. Te Niesky werd een paedagogicum, te Gnadenfeld een theologisch seminarium opgericht; overal waar Herrnhutters zich uitbreidden, maakten zij veel werk van het onderwijs. Hun betrekkelijk klein aantal (ca 55 000) valt op, gezien hun grote zendings- en kolonisatie-arbeid (Noord-Amerika, Canada, Groenland, West-Indië, Australië; vroeger ook aan de Kaap en in Brits-Indië).Hun piëtisme erkent de innerlijke ervaring als religieuze kenbron in tegenstelling met de intellectuele aanvaarding der leer. Hoofdzaak is de verzoening der gehele mensheid met God door Christus’ dood en de eis dit in het eigen hart te ervaren. Men streeft naar een gemeente van heiligen, onder Christus als de eigenlijke oudste, door liefde verbonden, vrij in hun denken, sober levend, en zich onderwerpend aan het door Christus bestuurd lot (als gebruik in 1889 afgeschaft). De prediking richt zich meer tot het gevoel dan het verstand, vraagt alle aandacht voor Jezus’ lijden, bloed en wonden, die in hun rijke, ook elders veel gebruikte liederen realistisch en uitvoerig worden bezongen.

In Nederland werd hun komst voorbereid door Isaäc Le Long’s Godts Wondere met Zijne Kerke (1736).

Zinzendorf vormde conventikels te Amsterdam, bijgewoond door ds Hiëronymus van Alphen, oom van de kinderdichter, die het huis Heerendijk bij IJsselstein schonk, waar Watteville de leiding der Broedergemeente op zich nam. Zij werden door de Gereformeerden in onze Republiek uit conservatief dogmatisme heftig bestreden en onverdiend belasterd. In 1746 kocht de Amsterdamse koopman Corn. Schellinger het Slot te Zeist, waar de Herrnhutters zich konden vestigen en op den duur aller eerbied wonnen. De gemeenten te Amsterdam, Alkmaar en Blokzijl bestaan niet meer, wel nog die te Haarlem.

Jegens Nederland hebben zij zich zeer verdienstelijk gemaakt door hun zendingsarbeid in de West. In Suriname begonnen zij in 1735: Pilgerhut in Berbice werd in 1738 gesticht. Zij trokken zich het lot der negerslaven aan en na 1761 ook dat der bosnegers. Zij waren de eersten, die met onbeperkte zelfverloochening onder de melaatsen werkten. Te Paramaribo hebben zij een opleidingsschool voor inlandse werkkrachten (leriemans), alwaar zij zeven stadsgemeenten hebben. Hun scholen tellen duizenden leerlingen. Het centrum van deze uitgebreide arbeid is te Zeist, terwijl men samenwerkt met het Zendingsbureau te Oegstgeest.

PROF. DR G. W. MÖNNICH

Lit.: D. Crantz, Alte u. neue Brüderhistorie (1771, voortgezet door Hegner, 1791); W. L. Köbling, Gesch. der Verfassung der evang. Brüder Unität (1906); E. A.

Kleinschmidt, De Broedergemeente (1909); G. Reichel, Die Anfänge Hermhuts (1922); H. L. C. Schutz, De broeders. Gesch. v. d. vestiging der H. in Zeist (Zeist 1949); Jahrbuch der Brüdergemeinde sedert 1927; J.

Th. Elsner, Brevis conspectus doctrinae fratrum Bohemorum, in: D. Gerdes, Scrinium antiquarium VI, 1 (1760), 381-457.

< >