Engels oriëntalist (Londen 15 Juni 1765 - 18 Mrt 1837), begaf zich reeds vroeg (1782) naar Indië, was eerst rechter te Mirzapoer, later Brits resident aan het hof te Berar, keerde in 1814 naar Europa terug en gaf zijn rijke verzameling van handschriften ten geschenke aan de Oostindische Compagnie. Hij is de grondlegger der Indische filologie en door zijn buitengewone veelzijdigheid zijn zijn talrijke essays nog lezenswaard.
Bibl.: Tot zijn vele werken behoren: Opstellen in de Asiatic Researches, later als Miscellaneous Essays uitgeg. (2 din, London 1837; 2de dr. door Cowell in 3 vol. ibid. 1873, niet levensber. door zijn zoon), vertalingen van Oudindische wetboeken (A digest of Hindoo law on contracts and successions, 4 din, 1797) en de uitg. van onderscheiden oorspr. stukken in het Sanskrit. Ook heeft hij een Grammar of the Sanscrit language (Calcutta 1805, onvolt.) geschreven en de uitg. van de grammatica van Panini en van het oude Sanskrit-woordenboek Amarakosa bezorgd. Opmerkelijk zijn vooral zijn studies in verband met de Indische astronomie en wiskunde o.a. Algebra, with Arithmetic and Mensuration, from the Sanskrit of Brahmagupta and Bhascara (London 1817).
Voorts: On the Vedas or Sacred writings of the Hindus (As. Res. VIII, 1805) en Essay on the Philosophy of the Hindus (London R.A.S. 1829).