Sir, grondlegger van de wetenschap der Assyriologie (Chadlington 11 Apr. 1810 - Londen 5 Mrt 1895), was sedert 1827 in militaire dienst der East India Company, daarna in Perzië, waar hij belang ging stellen in het ontcijferen van de spijkerschriftinscripties der Achaemeniden. Onaftiankelijk van zijn Duitse voorloper G.
F. Grotefend* heeft hij diens werk overtroffen, vooral door zijn copie en gedeeltelijke ontcijfering en verklaring van het grote opschrift van koning Darius I, dat op de rots van Bisoetoen* is ingebeiteld. In 1840 werd hij „political agent” der Engelse regering, eerst in Kandahar, daarna in Bagdad, waar hij in de gelegenheid werd gesteld zich geheel op de jonge Mesopotamische oudheidkunde toe te leggen en, vooral van 1855 af, de opgravingen, die door A. H. Layard* begonnen waren, te leiden en te bevorderen. In 1855 ontving hij een leidende positie bij de East India Company, werd in de adelstand verheven en in 1858 als plenipotentiair minister naar Perzië gezonden.Daarna bekleedde hij in Londen het lidmaatschap van de Council of India en andere hoge regeringsposten, bleef op wetenschappelijk terrein aan de Assyriologie getrouw, vooral door de organisatie en redactie van het standaardwerk der Assyriologie: de vijf folio-delen der Cuneiform Inscriptions of Western Asia (1870-1884), waarvan de inhoud, vooral van het vierde deel (2de dr. 1890), door het latere verzamelwerk der Cuneiform Texts from Babylonian Tablets etc., in the British Museum (tot nog toe 41 dln) nog steeds niet geheel vervangen is.
Zijn broer George Rawlinson (Chadlington Park 23 Nov. 1812 - Londen 7 Oct. 1912) was de schrijver van veel gelezen werken over de Oudoosterse geschiedenis, vooral van The five Great Monarchies of the Ancient Eastern World (1862 vlgg.).