Ned. militair (Tji Bitoeng, Preanger, 12 Oct. 1863 - ’s-Gravenhage 23 Aug. 1946), de „Pacificator van Atjèh”, kreeg zijn opleiding in Nederland en keerde 7 Mei 1887 naar Indië terug als luitenant der infanterie. Hij diende op verschillende plaatsen van Java, afgewisseld met Atjèh, Borneo en Celebes en onderscheidde zich herhaaldelijk, na reeds als jong tweede luitenant ridder 4de klasse M.W.O. te zijn geworden.
Van 1908 tot 1918 was hij gouverneur van Atjèh en slaagde er in het door Van Heutsz onderworpen gewest tot rust en welvaart te brengen. Intussen was hij opgeklommen tot luitenant-generaal. Op 12 Aug. 1918 volgde de voor een militair wel uitzonderlijke onderscheiding, nl. benoeming tot vice-president van de Raad van Indië. De 4de Jan. 1922 werd hem op zijn verzoek eervol ontslag uit ’s Lands dienst verleend, „onder hernieuwde dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten, aan den Lande bewezen”.Lit.: M. H. Du Croo en H. J. Schmidt, Generaal S., Pacificator van Atjèh (Maastricht 1945).
