(zich noemend Jan Hendrik), Nederlands schilder, neef van de volgende (’s-Gravenhage 19 Juni 1824 - 28 Mrt 1903), was leerling van B. J. van Hove en A.
Schelfhout aan de Haagse Academie. Hij ontwikkelde zich tot een der voornaamste vertegenwoordigers van de Haagse School. Invloed van 17de eeuwers als Jacob van Ruysdael en Vermeer van Delft is in zijn werk te bespeuren.Hoewel hij vnl. landschapschilder was, heeft hij ook enige stillevens, boereninterieurs en stadsgezichten gemaakt. In zijn vroege werken, veel panorama’s gezien van de duinen af, volgde hij aanvankelijk met een romantische inslag, de conventionele, gedetailleerde methode van zijn voorgangers. Later werd zijn werkwijze steeds vrijer en breder. In zijn aquarellen en schilderijen van het vlakke polderland met veenplassen bij Nieuwkoop en Noorden kwam zijn talent tot volle ontplooiing. Voortreffelijk wist hij in zijn lucht- en lichtschildering en weerspiegelingen op het water de Hollandse atmosfeer weer te geven in heldere, lichtende kleur. Het geheel werd tot een grote, klare eenheid van stemming samengebonden.
Zijn kleine werken schilderde hij buiten, direct naar de natuur. Na ca 1887 ontstonden op het atelier zijn grote zeestukken. Zijn trant werd steeds breder en impressionnistischer, zijn kleur toniger, doch in zijn latere werken ontkwam hij niet geheel aan het gevaar, dat de vorm te zeer werd opgelost ter wille van het bereiken van een grootse stemmingseenheid.
Lit.: H. E. van Gelder, J. H. W. (Amsterdam 1940).