Nederlands bioloog (Amsterdam 29 Aug. 1873 - Vreeland 10 Apr. 1945), promoveerde te Amsterdam in 1898 en werd in 1903 directeur van het Rijksinstituut voor het onderzoek van de zee; van een onderdeel hiervan, het in 1929 naar Gouda verplaatste Rijksinstituut voor biologisch visserijonderzoek, was hij directeur van 1916-1933. Sinds 1916 was hij privaatdocent voor hydrobiologie en planktonkunde aan de Amsterdamse Universiteit.
In 1917 richtte hij voor de binnenvisserij het drijvend laboratorium „Meerval” in, waarmede hij voor onderzoek het gehele land bereisde. Als visserij-expert diende hij de regering met belangrijke adviezen. Met het s.s. „Wodan” nam hij deel aan het internationaal visserij-onderzoek.Bibl.: (met J. Hoek) Flora v. Helder (Helder 1901); Planktononderzoekingen in het Zwanenwater (Haarlem 1903); Rapport over onderzoekingen betreffende visscherij in de Zuiderzee (’s-Gravenhage 1907); Nat. hist. onzer zeevisschen (Helder 1911); De Noordzeevisscherij (Amsterdam 1935); De visschen v. Ned. (Leiden 1941, ook als dl 10 v. d. Fauna v. Ned., waarvan R. red. was); Hydrobiologie v.
Ned. 1. De zoete wateren (Amsterdam 1948).
Lit.: H. Engel, Dr H. C. R. 70 jaar in: Arch. néerl. de zoologie VII (Leiden 1946), suppl., met bibl.; Vakblad voor biologen, XXVI (1946), blz. 73; Journ. d. Cons. perm. int. p. l’explor. de la mer, XV (1948), blz. 141; Hydrobiologie, I (1949), blz. 217.